27893 |
stutter |
nabreker:
nǫǝbrɛxǝr (Q119p Eygelshoven
[(Laura / Julia)]
[Domaniale])
|
Persoon die geregeld de betimmering van de mijngangen onderzoekt en onderhoudt. Volgens de informant van Q 15 was de stutter meestal een oudere houwer die zelfstandig onderhoudswerk deed in galerijen. Hij had een zogenaamd stuttersakkoord maar hij kon niet zoveel verdienen als een houwer aan het koolfront, meestal 5 à 10% boven gegarandeerd loon. [N 95, 152; monogr.; Vwo 153; Vwo 155; Vwo 371; Vwo 760; div.]
II-5
|
33230 |
suikerbiet |
suikerkaroot:
tsukǝrkarūt (Q119p Eygelshoven)
|
Beta vulgaris L. subsp. vulgaris, var. altissima. De suikerbiet is een veredeling van de voederbiet met een groot aandeel suikers in de vaste bestanddelen en dateert van het begin van de twintigste eeuw. De knol groeit helemaal onder de grond en gedijt het best op kleigronden. Het is één van de belangrijkste cultuurgewassen op de leemhoudende gronden in Limburg en levert de grondstoffen voor de stroopfabricage en voor de suikerindustrie in Haspengouw. De volgorde van de varianten is zoals steeds eerst naar het tweede element (biet, kroot, enz.); daarbinnen naar de varianten van suiker-; naar het vocalisme zijn in dit eerst lid drie groepen te onderscheiden, die wijzen op verschillende ontleningslagen, corresponderend aan de Nederlandse (ø̜i̯) van ɛsuikerɛ, aan de Duitse (u) van ɛZuckerɛ en aan de Franse (y) van ɛsucreɛ. [N 12, 37; N 12A, 2; A 13, 2c; A 49, 3; L B2, 361; L 43, 4a; R 3, 97; monogr.; add. uit JG 1b]
I-5
|
17735 |
suizen van de oren |
tuiten:
mieng oere tūūte (Q119p Eygelshoven)
|
suizen van de oren [toewte, fluite] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20745 |
taart |
taart:
toe:et (Q119p Eygelshoven)
|
Taart (toert, gattoo?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
19667 |
tafel |
dis:
døš (Q119p Eygelshoven)
|
een houten tafel [Roukens 12 (1937)]
III-2-1
|
19530 |
tafelmes |
mets:
mets (Q119p Eygelshoven)
|
mes dat men aan tafel gebruikt [N 20 (zj)]
III-2-1
|
24494 |
tak (alg.) |
tak:
tak (Q119p Eygelshoven),
tek mv (Q119p Eygelshoven)
|
dikke tak [DC 25 (1954)] || tak
III-4-3
|
17760 |
tand |
tand:
tànk (Q119p Eygelshoven)
|
tand [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
32914 |
tanden van de hooihark |
tanden:
tɛŋ (Q119p Eygelshoven)
|
De houten pennen die aan beide zijden uit de dwarsbalk van de hooihark steken; zie afbeelding 11, d. Alle opgaven zijn in het meervoud. [N 18, 92d]
I-3
|
18068 |
tandpijn |
tandpijn:
tankpieng (Q119p Eygelshoven)
|
kiespijn [DC 27 (1955)]
III-1-2
|