19512 |
tuit |
treutel:
treutel (Q119p Eygelshoven),
tuitel:
teutel (Q119p Eygelshoven)
|
tuit van de waterketel van koper of ijzer en met hengsel en tuit [N 20 (zj)]
III-2-1
|
20746 |
tulband |
radong:
redông (Q119p Eygelshoven)
|
Tulband (redong, bont, bontekoek, turkse muts, sultan?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
34234 |
tweespeen |
tweedeemse:
twīǝdēǝmsǝ (Q119p Eygelshoven)
|
Koe die slechts uit twee spenen melk geeft. [N 3A, 66]
I-11
|
33788 |
uier |
udder:
ødǝr (Q119p Eygelshoven, ...
Q119p Eygelshoven)
|
De melkklier van de koe zoals zij zich uitwendig vertoont onder aan de buik. Op de kaart is het woordtype uier niet opgenomen. [JG 1a, 1b; Gwn V, 7; L 8, 24a; L 14, 27a; RND 127; S 38; Wi 51; monogr.] || Uier, alle tepels samen. [N 19, 19b; JG 1a, 1b]
I-11, I-12
|
24260 |
uil |
uil:
mv.
ulle (Q119p Eygelshoven)
|
uil
III-4-1
|
18573 |
uitgaanskleren |
staatse kleren:
sjtaatse kleijer (Q119p Eygelshoven)
|
De kleren die men draagt als men uit gaat. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
34169 |
uitgeteld zijn |
op het kalven staan:
op het kalven staan (Q119p Eygelshoven)
|
De koe staat op het punt te gaan kalven. [N 3A, 43]
I-11
|
17854 |
uitglijden |
uitrutschen (<du.):
oetroetsje (Q119p Eygelshoven)
|
uitglijden [ötschampe, uitslibbere, uitschuive] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
34187 |
uitpersen van de baarmoeder, prolapsus uteri |
de moer laten zien:
(de koe) līǝt dǝ mūr zīǝ (Q119p Eygelshoven)
|
Het uitzakken van de baarmoeder veroorzaakt door de naweeën of door het gewicht van de vruchtvliezen. In tegenstelling tot een prolapsus vaginae doet zich de prolapsus uteri altijd voor na een baring. [N 52, 4; A 48A, 8; N 3A, 97; N 52, 30a; monogr.]
I-11
|
25770 |
uitslaan |
uitslaan:
ūtšlǭ (Q119p Eygelshoven)
|
Een tekening maken op ware grootte van een kar- of wagenmodel of de onderdelen daarvan. Zie ook het lemma ɛwerktekeningɛ in de paragraaf over de meetwerktuigen, pag. 75.' [N G, 20a]
II-12
|