18034 |
braken |
braken:
brêêke (Q119p Eygelshoven)
|
overgeven, vomeren [speuwe, spaven, kitse, kotse, kalve, kalvere] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
20732 |
bramenvlaai |
bramelenvladem:
brômelevlaam (Q119p Eygelshoven)
|
Bramenvla [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18114 |
brandblaar |
brandblaar:
brankbloaër (Q119p Eygelshoven)
|
Een brandblaar. [DC 14 (1946)]
III-1-2
|
24875 |
brandnetel |
brandnetel:
bręnnīǝtǝl (Q119p Eygelshoven)
|
Urtica L. Van dit zeer algemeen voorkomende onkruid bestaan er twee soorten: de grote brandnetel (Urtica dioica L.) en de kleine brandnetel (Urtica urens L.), die in praktijk eigenlijk niet van elkaar onderscheiden worden. De grote of groffe, die van 30 cm tot meer dan 2 m lang kan worden en hierbij afgebeeld is, groeit meer op stikstofrijke, vaak halfbeschaduwde vruchtbare gronden en stortplaatsen. De kleine of fijne -van 15 tot 60 cm hoog- meer op droge plaatsen, op bouwland en in moestuinen. Beide soorten hebben brandharen en grofgezaagde bladeren, die bij aanraking een brandend gevoel veroorzaken. De bloemen zien eruit als groenige trosjes, bij de grote tot enkele centimenters lang en hangend, en bloeien van juni, respectievelijk mei, tot de herfst. [A 13, 11; L 1, a-m; L 1u, 24; L 5, 15; L 15, 2; S 5; Gi 1, 14; monogr.; add. uit S 25; JG 1b]
I-5
|
34080 |
brede tanden |
brede tanden:
brei̯ tɛŋ (Q119p Eygelshoven)
|
Blijvend gebit na de wisseling. [N 3A, 108c]
I-11
|
21250 |
brief |
brief:
bre.f (Q119p Eygelshoven)
|
brief [RND]
III-3-1
|
27723 |
brikettenfabriek |
brikhuis:
brekǝs (Q119p Eygelshoven
[(Laura / Julia)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
De fabriek waar eierkolen en blokbriketten gemaakt werden. Op de Domaniale mijn werden alleen eierkolen gefabriceerd. Voordat er briketfabrieken waren, werden hoofdzakelijk stukkolen verkocht voor huisbrand, aldus de informant van Q 113. Deze stukkolen werden voor het stoken in kleine stukken geslagen, waardoor ook een vergruizing optrad. Het ontstane gruis werd gemengd met natte leem als bindmiddel. Hiervan werden dan klonten, klytǝ, gemaakt en na droging gestookt. [N 95, 16; monogr.; N 95A1, add.]
II-5
|
34499 |
broeden, op eieren zitten |
broeden:
brøi̯ǝ (Q119p Eygelshoven),
brø̄i̯ǝ (Q119p Eygelshoven),
kloeken:
klukǝ (Q119p Eygelshoven)
|
[N 19, 45; N 19, 44d; Vld.; S 5; L 1a-m; L 22, 22; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
34504 |
broedende kip op eieren |
kloek:
kluk (Q119p Eygelshoven)
|
[N 19, 43a; JG 1a, 1b, 2c; L 14, 21; A 6, 1c; S 5; L B2, 320; monogr.]
I-12
|
34505 |
broedse kip die men niet wil laten broeden |
kloek:
kluk (Q119p Eygelshoven)
|
[N 19, 43b]
I-12
|