e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eygelshoven

Overzicht

Gevonden: 1595
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dopen dopen: dø,pə (Eygelshoven), dø.pə (Eygelshoven) doopen (dopen) [RND] || dopen [RND] III-3-3
dorsen dorsen: drɛšǝ (Eygelshoven) De algemene benaming van de handeling van het slaan met de dorsvlegel. Zie ook de lemma''s ''dorsen met de vlegel'' (6.1.2) en ''dorsen met de dorsmachine'' (6.2.1). Het traditionele gereedschap om te dorsen is de dorsvlegel; het bestaat uit twee grote houten delen: de vlegelstok die de dorser in de hand houdt en het slaghout of de vlegelklap, waarmee de graankorrels uit de aren geslagen worden. Gewoonlijk dorst men met vier man. Dit is het minst vermoeiend omdat men dan het gemakkelijkst het juiste ritme bewaren kan en een goed ritme maakt het dorsen minder vermoeiend. Men kan echter ook alleen, of met tweeēn of drieēn dorsen, echter nooit met meer dan vier man. Het dorsen met de vlegel is helemaal verdwenen; het was te lastig en het ging niet snel genoeg. Dorsen was één van de eerste gemechaniseerde handelingen van het landbouwbedrijf. De oudste dorsmachine is de rosmolen, waarbij het paard, dat moest rondgaan aan een balk die om een as draaide, de drijfkracht leverde. Later werd de machine door een motor aangedreven, eerst door een stoommachine, dan door benzine- en dieselmotoren. Men onderscheidt bij deze generatie dorsmachines de kopdorser en de breeddorser. Daarna komt de zelfbinder in zwang, die het stro bindt en nog later de combine die tegelijk maait, dorst en bindt. De lemma''s die betrekking hebben op de ruimten in de boerderij waar gedorst werd (de dorsvloer) en waar het koren en het graan werd opgeslagen (de tasruimte en de graanzolder) worden opgenomen in aflevering I.6 Bedrijfsruimten van de boerderij.' [N 14, 1a; JG 1a, 1b; RND 138; A 3, 20; A 4, 27a; A 37, 12; L 1, a-m; L 4, 20; L 19A, 16; L 20, 27a; L 48, 34.2; Lu 2, 34.2; R 3, 63; S 7; Wi 27; NE 2 II, 4 en 3 II, 7; monogr.] I-4
dorsvlegel vlegel: vlē.ǝgǝl (Eygelshoven) De benaming voor het gereedschap als geheel. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf. In de varianten van het type (dors)vlegel en (dors)vleger vindt men volksetymologische aanleuning bij vleugel; dit gerond vocalisme, dat telkens achter in de reeks varianten is opgenomen, is ook op de kaart aangegeven. Zie afbeelding 10. [N 14, 2; JG 1a, 1b; A 17, 18; A 34, 14; L 8, 51; S40; monogr.] I-4
dorsvloer den: dęn (Eygelshoven), dɛn (Eygelshoven), dresplaats: drēšplātš (Eygelshoven) De harde lemen vloer in de schuur waarop met de vlegel gedorst wordt, bij uitbreiding ook de ruimte in de schuur waarin de dorsvloer ligt. Bij het binnenhalen van de oogst wordt de kar of de wagen tot op de dorsvloer gereden en vandaaraf wordt de oogst in de tasruimten geborgen (zie aflevering I.4, par. 5.1). Wat betreft de ligging van de dorsvloer onderscheidt men de dorsvloer in de dwarsrichting van de schuur (tussen de tasruimten in of naast de enige tasruimte) en die in de lengterichting (meestal naast de tasruimte(n), soms ook er tussen). In het noorden van Nederlands-Limburg wordt de brede voergang in het midden van een dubbele stal ook wel als dorsvloer gebruikt. Zie ook aflevering I.4, par. 6.1. In samenstellingen met schuur als eerste lid treedt vaak een verkorting van dit eerste element op. Zie afbeelding 14. [N 5A, 67a; N 5, 127; N 14, 8 en 9a; JG 1a, 1b, 2a en 2c; A 7, 33; L 1a-m; L B2, 293; L 16, 14 en 15a; L 33, 23; R 3, 57; Gwn 4, 8; S 6 en 50; monogr.] I-6
douche brause: braws (Eygelshoven  [(Laura / Julia)]   [Domaniale]) Gelegenheid waar de mijnwerkers zich na gedane arbeid kunnen wassen. Zie ook het lemma Onder De Douche Staan. [N 95,71; monogr.] II-5
draadafrastering afrastering: afrastering (Eygelshoven) Omheining of afrastering van palen verbonden door ijzerdraad, prikkeldraad of andere draad. [N M, 67; N 14, 62; A 25, 4f; L 19B, 6; JG 2c; monogr.] I-8
draagbalken brakken: braqǝ (Eygelshoven) De twee balken waarop de zijkanten van de bak van de slagkar rusten. Bij de hoogkar vormen de berries deze draagbalken, vandaar dat ze bij dit type kar geen aparte benaming krijgen. Bij de slagkar zijn de berries aan de draagbalken bevestigd door middel van een berriespil, waardoor de bak kan kippen, terwijl de berries horizontaal blijven. Zie ook het lemma berriespil. Het woordtype brak kan zowel "dragbalk" als ook "karbak" betekenen; zie ook het lemma bak. [N 17, 17; N G, 56a; JG 1d] I-13
draagriem hulp: hø̜.lǝp (Eygelshoven) Riem die op het lagere middengedeelte van het schoftzadel wordt gelegd en die twee lussen bevat die de berries van de kar ophouden. [JG 1b, 1c, 2a, 2b; N 13, 70] I-10
draaibank draaibank: drīǝnbaŋk (Eygelshoven) Werkbank waarop met verschillende houtdraaibeitels naven en spaken gedraaid en gevormd worden. Er waren verschillende soorten draaibanken. Een ervan was de (primitieve) houten draaibank die door middel van een door de draaier met de voet op en neer bewogen treeplank een draaiende en weer terugdraaiende beweging aan het naafblok gaf. In Lommel (K 278) kende men vroeger een draaibank die werd aangedreven door een groot vliegwiel aan de wand; dit werd door een of twee personen aan het draaien gehouden zodat de draaier zich helemaal kon richten op het werken met de beitels en gutsen (Theuwissen, pag 291/293). Vgl. ook afb. 181. De draaibank uit Echt (L 381) werd aanvankelijk door een hond in beweging gebracht; ze was helemaal uit hout vervaardigd. In modernere wagenmakerijen werden draaibanken gebruikt die door een electromotor worden aangedreven. Dergelijke draaibanken bestaan uit twee horizontaal geplaatste, metalen balken, waarop twee koppen, een vaste en een verschuifbare, zijn gemonteerd. De vaste kop vormt de behuizing voor de motor of voor het overbrengingsgedeelte met poelie en aandrijfsnaar. De tweede kop kan op het bed worden verschoven en wordt vastgezet met een verstelknop. In beide koppen is een center aangebracht, waarmee het werkstuk in de draaibank kan worden vastgezet. Tussen beide koppen bevindt zich de leunspaan, een verstelbare metalen steun, waarop de draaibeitel tijdens het draaien wordt gesteund. In modernere wagenmakerijen stonden soms ook speciale houtbewerkingsmachines waarop alle werkzaamheden konden worden uitgevoerd die nodig waren voor het maken van een houten wagenwiel. Op deze machines konden niet alleen naven worden gedraaid, maar ook de spakengaten worden gefreesd en de gaten voor de asbus in de naaf worden geboord. Tevens konden met deze machine spaken bewerkt worden. [N G, 7a; N 47, 1; N 53, 228a; monogr.] II-12
draaien draaien: drīǝnǝ (Eygelshoven) Met behulp van draaibeitels en -gutsen een stuk hout, en meer in het bijzonder het ruwe naafblok, op de draaibank zijn definitieve vorm geven. [N G, 7b; N 53, 228c] II-12