25546 |
baktrog |
moelde:
molt (Q119p Eygelshoven)
|
De kuip waarin de eerste bewerking van het deeg plaatsvindt. "In zijn eenvoudigste gedaante is het een rechthoekige, langwerpige bak, de bodem smaller dan de bovenopening" (Weyns blz. 28). De baktrog is ofwel van eik ofwel van wit hout vervaardigd. Sommige troggen hebben onderaan een schuif om zuurdeeg en zeef in te leggen (Weyns blz. 29). Als hij klein is en goed hanteerbaar, wordt de trog niet noodzakelijk op een vaste voet gezet. Is hij heel groot dan kan hij op een paar lage houtblokken worden gelegd. Meestal is hij geplaatst tussen twee steunen in de vorm van een letter H, waarvan de naar buiten uitwijkende bovenste benen de bak omvatten (Weyns blz. 28). In dit lemma zijn ook benamingen die de boer voor zijn baktrog heeft, opgenomen: Zie afb. 17. [(N 29, 20a; N 29, 18a; N 18, add.; N 5A(I), add.; S 2; R 3, 50; L 1a-m; L 16, 8; L 19A, 21; L 48, 23; A 26, 10; Lu 4, 10; Lu 2, 23; monogr.; LB 2, 237)]
II-1
|
22827 |
bal |
bal:
baal (Q119p Eygelshoven)
|
Bal.
III-3-2
|
20688 |
bal gehakt |
frikadel:
frikkedel (Q119p Eygelshoven)
|
Bal gehakt (frikkedel?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
21296 |
balans |
dubbel warsstel:
dubǝlwēi̯ǝštɛl (Q119p Eygelshoven)
|
Dwarshout, dat met een haak aan een wagen vastgemaakt wordt en waar de strengen van de - meestal twee of drie - paarden aan bevestigd worden. Dit dwarshout is dubbel zo breed als het gewone zwenghout (zie dat lemma). Het wordt alleen gebruikt in de streken met de zwaardere en meer vruchtbare grond: Haspengouw en het Maasland. Uit de rest van Limburg waren er hier en daar ook opgaven, maar aangezien deze steeds identiek waren met die voor het gewone zwenghout, kan men aannemen dat het om vergissingen gaat. Dit dubbele zwenghout komt ook voor bij de ploeg en de eg (zie het lemma evenaar, tweespanszwenghout in wld I.2). [N 17, 69b; N G, 65b; JG 1b; JG 1d; JG 2c; L 34, 11; monogr.]
I-13
|
20695 |
balkenbrij |
panharst:
pannas (Q119p Eygelshoven),
poettes:
poetes (Q119p Eygelshoven)
|
Balkenbrij (bombaalie?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
32309 |
band |
band:
baŋk (Q119p Eygelshoven),
reep:
rēp (Q119p Eygelshoven)
|
In het algemeen de band die de houten duigen van een vat of kuip omspant en bijeenhoudt. De band is doorgaans van ijzer vervaardigd. Vroeger werden ook houten banden gebruikt. [A 19, 1a; monogr.]
II-12
|
34084 |
banden |
pezen:
pēzǝ (Q119p Eygelshoven)
|
Een duidelijk zichtbare spierbundel even boven het begin van de staart aan weerskanten van het staartbeen, die zich ontspant wanneer de koe moet kalven. [N 3A, 111a]
I-11
|
21633 |
bankbiljet |
schein (du.):
Opm. verkleinwoord: ee sjiengsjke.
inne sjieng (Q119p Eygelshoven),
ps. invuller heeft geen spellingssyteem genoteerd, dus letterlijk overgenomen (niet(s) omgespeld!).
sjie:n (Q119p Eygelshoven)
|
bankbiljet, banknoot, een ~ [briefke?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
18173 |
barrevoets |
op blote voeten:
op blu.ətə vø.t (Q119p Eygelshoven)
|
blootvoets [RND]
III-1-3
|
21781 |
bascule |
bascule:
baskuul (Q119p Eygelshoven)
|
Weeginstrument met vaste vloer (bascule). [N 18 (1962)]
III-3-1
|