24361 |
oorworm |
oorworm:
oewórm (Q119p Eygelshoven)
|
oorworm (firficula auricularia) [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
23198 |
op bedevaart gaan |
een bidweg maken:
inne bidwèg maake (Q119p Eygelshoven)
|
Bedevaart doen [ne gank doon]. [N 06 (1960)]
III-3-3
|
21692 |
op de markt verkopen |
aan de markt verkopen:
waar aan d’r maat verkope (Q119p Eygelshoven),
op de markt verkopen:
waar ôp d’r maat verkope (Q119p Eygelshoven)
|
verkopen, goederen op de markt gaan ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
17966 |
op de schouder zitten |
op de pokkel zitten:
op der poek-kel zitte
poek-kel (Q119p Eygelshoven)
|
rug: bovendeel van de rug [mars, hot] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
32920 |
op rijen zetten |
reken:
rɛ̄kǝ (Q119p Eygelshoven)
|
Het uitgespreide gras dat de eerste droging heeft ondergaan bijeenwerken tot rijen of langwerpige heuveltjes. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi of gras. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de rij, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van (...) verwezen naar de woordtypen van het lemma ''rij, wiers''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''rij, wiers''. Achter in het lemma staan dan de werkwoorden bijeen die geen formeel verband met de benamingen voor de rij hebben. De kaart bevat de denominatieven van de heteroniemen voor rij, wiers en de werkwoordelijke uitdrukkingen met die heteroniemen, ook geordend zoals in het lemma ''rij, wiers''. [N 14, 100; JG 1b, 1c, 2c; A 10, 18; L 38, 36; monogr.]
I-3
|
27769 |
opbraak |
aufbrok:
awfbrux (Q119p Eygelshoven
[(Laura / Julia)]
[Domaniale])
|
Een blinde schacht die in opwaartse richting wordt gedreven. De invuller uit L 417 merkt daarover voor de mijnen in Zwartberg en Waterschei op dat een opbraak en een neerbraak (zie het lemma Neebraak) een "beurkê", d.w.z. een blinde schacht, in opbouw zijn. [N 95, 183; N 95, 78; monogr.; Vwo 206; Vwo 567]
II-5
|
34480 |
opgroeiend jong kipje |
pul:
pø̜l (Q119p Eygelshoven),
pulletje:
pø̜lkǝ (Q119p Eygelshoven)
|
Bedoeld wordt het kipje dat niet meer bij de klokhen is maar dat nog niet legt. [N 19, 40c]
I-12
|
25150 |
opklaren |
opklaren:
ôpklieëre (Q119p Eygelshoven)
|
opklaren, helder worden [op-, doorweere, optrekken, afzomen, zich klaren, opklaren] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
21275 |
opmaken |
opmaken:
opmākə (Q119p Eygelshoven),
xɛlt opma:kə (Q119p Eygelshoven)
|
geld opdoen (opmaken) [RND]
III-3-1
|
32928 |
opper |
hoop:
hōǝp (Q119p Eygelshoven),
huist:
hūst (Q119p Eygelshoven)
|
De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.]
I-3
|