17833 |
moe |
moe:
møj (Q262p Eynatten)
|
Wij zijn moe en we hebben dorst. [ZND 04 (1924)]
III-1-2
|
20331 |
moeder |
moeder:
modər (Q262p Eynatten)
|
moeder [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|
19940 |
moer |
moerkonijn:
mŭrknien (Q262p Eynatten)
|
konijn, vrouwtje [ZND 20 (1936)]
III-2-1
|
33556 |
moestuinx |
gaarde:
j‧ādə (Q262p Eynatten, ...
Q262p Eynatten)
|
[ZND 04 (1924)] [ZND 04 (1924)]
I-7
|
32858 |
mol |
moutheuvel:
mōthøvǝl (Q262p Eynatten)
|
Het in de grond levend, zwart zoogdier iets groter dan een muis dat de molshopen opwerpt; het heeft een spitse snuit en graafklauwen: Talpa europaea. Hoewel niet alle mollesoorten blind zijn, wordt de mol algemeen voor blind gehouden. De boeren beschouwden het als een schadelijk dier op hun cultuurgrond, dat bestreden moest worden; bovendien was het bont van de mol gewild. Zie ook de toelichting bij het lemma ''molshoop''. Om de vergelijking van de lemma''s ''mol'' en ''molshoop'' te vergemakkelijken en daar in enkele streken hetzelfde woord voor mol en molshoop voorkomt, is ook hier het woord in z''n geheel gedocumenteerd en is zoveel mogelijk dezelfde volgorde in de woordtypen en de varianten aangehouden. In kaart 3 is door middel van toegevoegd zwart in een symbool of door een combinatie van symbolen aangegeven waar de woorden voor mol en molshoop identiek zijn. In kaart 4 is aangegeven waar het algemeen Nederlandse type mol het dialektwoord aan het vervangen is. [N 14, 80b; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 18, 12; A 7, 6; L 1 a-m; L 1u, 165; L 3, 7; L 14, 10; L 16, 3; L B2, 311; L A1, 228; S 24; R 3, 21; Gwn 6, 9; add. uit RND 48 en 84; monogr.]
I-3
|
32856 |
molshoop in het grasland |
moutheuvel:
mōthøvǝl (Q262p Eynatten
[(betekent ook 'mol')]
)
|
Hoopje aarde, opgeworpen door een mol. Op de cultuurgronden en ook in het weiland zijn molshopen hinderlijk voor de boer, en hij zal proberen de mollen te vangen en de molshopen in het veld te verwijderen met de sleep (zie het lemma ''slepen'' in aflevering I.1.2, p. 175-176) of met een ander werktuig (zie het volgende lemma: ''molshopen verspreiden''). De benaming van de molshoop is vaak in het meervoud opgegeven. Daarom zijn bij de onderstaande woorden overal waar in de enquêtes door de informanten ook de meervoudsvormen zijn vermeld, deze hier ook opgenomen. In enkele streken worden de molshoop en de mol door hetzelfde woord benoemd. Daarom is in deze paragraaf ook het lemma ''mol'' opgenomen. De plaatsen waar de woorden voor mol en molshoop hetzelfde zijn, zijn hieronder gekenmerkt door het teken = bij de plaatscode; ze zijn in kaart 3, Mol, genoteerd.' [N 14, 80a; N 14, 81 add.; JG 1a, 1b, 1c; A 18, 12; L 1 a-m; L 1u, 165; L B2, 212; S 24, monogr.]
I-3
|
24355 |
mot |
mot:
mŏt (Q262p Eynatten)
|
mot (beschrijving) [Lk 03 (1953)]
III-4-2
|
26400 |
naaf |
naaf:
nāf (Q262p Eynatten)
|
De ronde blok in het midden van het wiel waardoor de as steekt en dat met de velg verbonden is via de spaken. Ter versterking worden er naafbanden rond aangebracht. Zie ook de lemmata middennaafbanden, muilband en achternaafband in II.11. [N 17, 58, 40, 50b; N G, 43; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; L 20, 20a; L 39, 21; A 4, 20a; monogr.]
I-13
|
34013 |
naar links |
haar:
hār (Q262p Eynatten)
|
Voermansroep om het paard naar links te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95 c, 95d en 96; L 1 a-m; L B 2, 255; L 26, 2; L 36, 81c; S 12; monogr.]
I-10
|
34014 |
naar rechts |
hot:
hot (Q262p Eynatten)
|
Voermansroep om het paard naar rechts te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95a en 96; L 1 a-m; L B 2, 256; L 26, 2; L 36, 81d; S 12; monogr.]
I-10
|