e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q202p plaats=Eys

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
niks waard niks waard: dat is niks wêjed (Eys) waard (dat is niets ~) [SGV (1914)] III-3-1
nippen een pitsen: ee pitsche (Eys), pitsen: pe.tšə (Eys) Hoe noemt U: Met kleine beetjes drinken (pisen) [N 80 (1980)] III-2-3
nog niet uitgerezen deeg nog niet lang genoeg gegangen: nox net laŋ gǝnox gǝgāŋǝ (Eys) [N 29, 26a; monogr.] II-1
nok vorst: vijǝš (Eys), viǝš (Eys) De bovenste liggende balk in het dakgebint waartegen de kepers rusten. De nokgording heeft doorgaans een doorsnede van 9,5 x 9,5 cm. Onder nok of vorst verstaat men ook dikwijls het hoogst gelegen gedeelte van een dak, de dakbedekking inbegrepen. Zie ook het lemma 'ruiter' en afb. 49j en 85. [S 41; N 32, 43d; N 54, 161; L 8, 66a; L 12, 9; L B1, 169; monogr.; div.; Vld.] II-9
nooddoop geeuwdoop: jieedoof (Eys) Een nooddoop, gadoop, geedoop [jieëdoof]. [N 96D (1989)] III-3-3
noodkabel nooddraad: n˙uǝt˲dr˙ǫat (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Domaniale]), stopdraad: što.p˱dr˙ǫat (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Maurits]) De trekdraad die over de hele lengte van het transportmiddel loopt en verbonden is met een seinfluit, een seinbel, of een noodschakelaar. In het laatste geval kan men met behulp van deze draad het transportmiddel op ieder moment en op iedere plaats in de pijler stilzetten. Omdat uit de vragen N 95, 484 ("trekdraad"), N 95, 660 ("noodkabel") en N 95, 669 ("nooddraad") niet duidelijk wordt of het de nooddraad van een seinfluit, seinbel, of noodschakelaar betreft, zijn in dit lemma alle antwoorden op de drie vragen bijeengezet. De woordtypen "seinkabel", "bellekabel", "seindraad" en "noodsein" wijzen waarschijnlijk op een signaalinstallatie. Het woordtype "noodschakelaar" (Q 21, Q 33, Q 112a) duidt erop dat men in de desbetreffende mijnen de noodschakelaar en de daarbijbehorende draad als een geheel beschouwde. [N 95, 484; N 95, 660; N 95, 669] II-5
noodklok noodklok: de noedklok (Eys) De noodklok, brandklok, alarmklok. [N 96A (1989)] III-3-3
noodschakelaar noodschakelaar: n˙uǝtšā.kǝl˙ęar (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Emma]) Schakelaar waarmee men in geval van nood het transportmiddel stil kan zetten. Zie ook het lemma Noodkabel. Volgens een invuller uit Q 121 was op de Domaniale mijn aan de noodschakelaar een lamp aangesloten, waarmee geseind kon worden. [N 95, 483] II-5
noot noot: nôet (Eys) noot [DC 47 (1972)] III-2-3
nootjeskool nootjes: ny.ǝtjǝs (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Domaniale]) Kolensoort waarvan de afmeting varieert van 6 tot 120 mm. [N 95, 467] II-5