e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q202p plaats=Eys

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
smoordeur smoordeur: šm ̇ōrdy.ǝr (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Domaniale]) Luchtdeur die voorzien is van een schuif of opening waardoor de hoeveelheid door te stromen lucht geregeld kan worden. [N 95, 216] II-5
smullen smullen: smulle (Eys), snuiten: snutze (Eys) smullen; Hoe noemt U: Lekker eten, met veel plezier eten (smullen, smikkelen, snollen) [N 80 (1980)] III-2-3
snauwen afsnauwen: ‧āfšn‧oͅu̯ə (Eys), kortaf zijn: ko.t˂‧āf˃ zi.ə (Eys), snauwen: snauwe (Eys) bits, op bijtende toon spreken [snibben, snauwen, bitsen, toesnappen, grauwen, knappen] [N 85 (1981)] III-3-1
snauwen, grauwen afsnauwen: ‧āfšn‧oͅu̯ə (Eys), kortaf zijn: ko.t˂‧āf˃ zi.ə (Eys), rauwelen: rouwələ (Eys), snauwen: sjnauwə (Eys), snauwe (Eys) bits, op bijtende toon spreken [snibben, snauwen, bitsen, toesnappen, grauwen, knappen] [N 85 (1981)] || grauwen: Je hoort hem de hele dag snauwen en - [DC 35 (1963)] || snauwen: Je hoort hem de hele dag - en grauwen [DC 35 (1963)] III-1-4
snavel snavel: šnā.vəl (Eys) snavel: de hoornachtige bek van een vogel (snavel, bek) [N 83 (1981)] III-4-1
snee brood snede: snēēj (Eys), snede brood: šneͅ.i̯ br‧uət (Eys), snee: snee (Eys) snede; Hoe noemt U: Een snee brood (snee, rondommer) [N 80 (1980)] III-2-3
sneep sneep: WLD; het Ndl woord  sn‧ēp (Eys) Hoe noemt u de sneep: een beenvis met een blauwzwarte rug en rossige vinnen; de bovenkaak steekt boven de onderkaak uit (sneep, koemuil, streepaal, meerkat, weerkat, melkoors, blag) [N 83 (1981)] III-4-2
sneeuwbal sneeuwbal: snejbaal (Eys), sneeuwbol: sjneͅibōͅl (Eys), sjneͅibøͅl bryiə (Eys) Een bal van samengepakte sneeuw [sneeuwbal, jupke]. [N 88 (1982)] || Met sneeuwballen naar elkaar gooien [ruiken]. [N 88 (1982)] III-3-2
sneeuwen sneeuwen: sjneiə (Eys), sjneje (Eys) sneeuwen [DC 03 (1934)], [SGV (1914)] III-4-4
sneeuwklokje sneeuwklokje: sneewklukske (Eys) Sneeuwklokje (galanthus nivalis). Bolplantje. De bloem staat alleen op een stengel die boven de beide bladeren uitsteekt. De buitenste bloemdekblaadjes zijn eivormig; de binnenste hartvormig met een diepe bocht, aan de buitenzijde met een halve maanvormig [N 92 (1982)] III-4-3