21395 |
vloeken |
godveren:
goͅ.t˃vərə (Q202p Eys),
sakkeren:
sakkere (Q202p Eys),
vloeken:
vlo.kə (Q202p Eys),
vlook (Q202p Eys),
vlooke (Q202p Eys)
|
godslasterende woorden uitspreken [vloeken, parlesanten, godverren, nonnen, sjamfoeteren, bidden, sakken] [N 85 (1981)] || vloeken [N 96D (1989)], [SGV (1914)]
III-3-1
|
23962 |
vloekje |
vloekje:
è vleukske (Q202p Eys)
|
Een vloekje [vluukse]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
27185 |
vloer |
vloer:
vl˙uǝr (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Domaniale]),
zool:
z˙ǫal (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
De bodem van iedere ruimte in de ondergrondse werken. Met de opgave "dèye" bedoelt de zegsman uit L 417 het vloergesteente vóór het verwijderen van de steenkoollaag, terwijl hij onder "trace" de vloer verstaat die overblijft na de winning van de kolen. Het woordtype "radier" van dezelfde invuller duidt de opvulling van een ronde vloer van een mijngang aan. Met de opgave "stok" doelen de respondenten uit Q 15 en Q 121 op het vloergesteente in een galerij. De invullers uit Q 121 en Q 121c maken een onderscheid tussen de "wand" en de "vloer". Met de eerste term bedoelen zij het vloergesteente onder een koollaag, met de tweede de vloer van steengangen en galerijen. De woordtypen "zool" en "baan" worden gebruikt om het vloergesteente van een steengang aan te duiden. [N 95, 193; N 95, 840; monogr.; N 95, 196; Vwo 275; Vwo 281; Vwo 479; Vwo 534; Vwo 834]
II-5
|
27418 |
vloergat |
beunlok:
b˙ȳnlǫ.ak (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Domaniale, Wilhelmina])
|
Een ondiep gat in de vloer waarin de stijl van een ondersteuning wordt geplaatst. [N 95, 309; monogr.; Vwo 619; Vwo 620; Vwo 621; Vwo 835]
II-5
|
27905 |
vloerplaat |
vloerplaat:
vl˙uǝrplā.t (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Emma])
|
Plaat die bij het plaatsen van de stijl onder de stijlvoet wordt bevestigd om te voorkomen dat de stijl door de druk in de vloer zakt. Wat betreft de opgave "vliegende schijven" uit Q 111, volgens de invuller werden de vloerplaten zo genoemd omdat ze door arbeiders van andere werkpunten werden weggehaald en aldus "gevlogen" waren. [N 95, 352; monogr.]
II-5
|
30127 |
vloerplanken |
vloerbreder:
vluǝrbrē̜r (Q202p Eys)
|
De van messing en groef voorziene planken waarmee een houten vloer gelegd wordt. Zie ook het lemma 'Houten vloer'. [N 32, 21b; monogr.]
II-9
|
34191 |
vlokken in de melk |
stoppen:
štøb (Q202p Eys)
|
Bij uierontsteking kunnen er kleine stolseltjes in de melk komen. [N 52, 5b; A 48A, 10b; N 52, 5a, 5c]
I-11
|
22059 |
vlooien |
vlooien:
vluu (Q202p Eys)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: vedermijten: vlooien [N 93 (1983)]
III-3-2
|
19277 |
vlug |
vlot:
vlot (Q202p Eys)
|
vlug: (moet je nu al weg?) Ja, ik zal moeten voortmaken om op tijd thuis te zijn; zo - loop ik niet meer [DC 39 (1965)]
III-1-4
|
25614 |
vocht waarmee het brood wordt gewassen |
water:
water (Q202p Eys)
|
Op grond van de vraagstelling in N 29, 51 ("Waarmee wordt het brood, nadat het uit de oven is gehaald, gewassen?") vielen de antwoorden uiteen in benamingen voor een "vloeistof" en benamingen voor "borstel" of "lap". De opgaven zijn daarom gesplitst in twee lemmata. Het opgegeven woordtype "aardappelmeel" is niet opgenomen, omdat het op een vaste substantie duidt. Volgens de informant van Q 187a bestaat de "wieks" uit water en zetmeel. [N 29, 51]
II-1
|