23691 |
aflaat |
aflaat:
aflaot (Q202p Eys)
|
Een aflaat [ablas?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20437 |
afleggen van een dode |
afleggen:
aaflekke (Q202p Eys),
afnemen:
‧āfnø.mə (Q202p Eys)
|
een lijk reinigen en met het doodsgewaad bekleden, meestal tevens van het bed afnemen [afleggen, lijken, ontwaden] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
28197 |
aflichten |
afluchten:
˙āfly.ǝtǝ (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Wilhelmina])
|
Met behulp van een veiligheidslamp mogelijk aanwezig mijngas opsporen. Bij een aanwezigheid van mijngas zal zich rond het klein gedraaide vlammetje van de lamp een lichtblauwe doorzichtige lichtkegel vormen. De lengte van de lichtkegel, dus eigenlijk de lengte van de gasvlam, geeft het gehalte mijngas aan. [N 95, 236; monogr.; N 95, 413; Vwo 47; Vwo 337; Vwo 338; Vwo 872]
II-5
|
25337 |
afpassen met de voet, aftreden |
aftreden:
aftraenne (Q202p Eys),
‧āftr‧eͅanə (Q202p Eys)
|
de lengte bepalen door stappen [aftreden] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
23734 |
afraffelen |
afratelen:
afratelen (Q202p Eys)
|
(te) snel bidden, een gebed afraffelen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
19872 |
afrikaantje |
afrikaantje:
afrikaantje (Q202p Eys)
|
Afrikaantje (tagetes patula). De bladeren zijn samengesteld en tevens ovaal. De bloemkorfjes staan op zeer verdikte stelen. Het zijn lage plantjes, welke vaak gebruikt worden voor randen en mozaïek-perken. De bloemen zijn donkergeel, meest met bruin gekle [N 92 (1982)]
III-2-1
|
21158 |
afrit |
afweg:
afweg (Q202p Eys),
een bergje af:
ə b‧ɛrəxškə ‧āf (Q202p Eys)
|
een hellende weg waarlangs men een brug, een dijk enz. kan verlaten (afrit, afging, afrij) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
34245 |
afromen |
aflaten:
ǭfloǝtǝ (Q202p Eys)
|
De room van de melk scheppen. Men kon de room van de melk scheiden door met een houten latje de room tegen te houden, terwijl de ontroomde melk door de tuit van de in schuine stand gehouden roomschotel wegvloeide. Een andere methode was de melk overgieten of aflaten in een andere kruik of emmer, terwijl men de aan de oppervlakte gevormde room tegenhield door blazen. Een modernere manier van scheiden van room en melk gebeurde met de melkmachine of centrifuge. [A 23, 3; Lu 1, 3; JG 1a, 1b, 1d; Vld.; monogr.]
I-11
|
25364 |
afschamper |
schampschot:
šampšyǝt (Q202p Eys)
|
De kogel die niet helemaal in de kop door-dringt, of het schot dat niet lukt. [N 28, 8; monogr.]
II-1
|
25089 |
afscheuren, afritsen |
afrijten:
‧āfrī.tə (Q202p Eys),
afscheuren:
afscheure (Q202p Eys)
|
afscheuren [rippen, afritsen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|