22566 |
een list gebruiken add. |
list (zn.):
list (Q202p Eys)
|
Een list gebruiken bij het kaarten [finten]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20178 |
een miskraam krijgen |
afkomen:
āfko.mə (Q202p Eys),
omgekiept:
omgekiept (Q202p Eys)
|
miskraam, Een ~ krijgen (opslagen, omslaan). [N 84 (1981)]
III-2-2
|
28352 |
een motorgat maken |
instokken:
˙ęštǫ.kǝ (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Maurits])
|
Een gleuf in de vloer of in de wand van een mijngang maken die groot genoeg is om er de motor van een schudgoot in te kunnen plaatsen; bij uitbreiding ook het plaatsen van de schudgootmotor in de betreffende gleuf. Zie ook het lemma Gleuf Voor Schudgootmotor. [N 95, 628]
II-5
|
30090 |
een muur opmetselen |
metselen:
[metselen] (Q202p Eys),
vaardig maken:
vē̜dex mākǝ (Q202p Eys)
|
Al metselend een muur laag na laag hoger maken. Een muur die zo werd opgetrokken werd in K 353 een 'muur in opbouw' ('mȳr en up˱bē̜jǝf') genoemd. Het resultaat was volgens een aantal invullers een 'volle muur' ('volǝ mȳr', K 353; 'volǝ myǝr', K 278; 'vǫlǝ mūr', Q 197, 197a; 'vol mūr' L 364). Zie voor de fonetisch niet gedocumenteerde vormen de lemmata 'Metselen' en 'Muur'. [N 31, 27; N 31, 32b; monogr.]
II-9
|
30077 |
een muur uitloden |
afloden:
āflȳǝdǝ (Q202p Eys)
|
De verticale stand van een muur of profiel controleren met behulp van een schietlood. [N 31, 10b]
II-9
|
30162 |
een muur voegen |
voegen:
vōgǝ (Q202p Eys)
|
De voegen tussen metselstenen met voegmortel opvullen. Voegwerk wordt doorgaans na het metselwerk uitgevoerd. De voegen worden daartoe met behulp van de voegkrabber ter diepte van 1,5 à 2 cm uitgekrabd waarna de mortel vanaf een plankje door middel van een voegspijker in de voeg wordt gebracht. Voor de lintvoegen gebruikt men een lange voegspijker, voor de stootvoegen een korte. [N 32, 32; monogr.]
II-9
|
30085 |
een muur waterpassen |
waterpassen:
wātǝrpasǝ (Q202p Eys)
|
De horizontale stand van een muur controleren met behulp van de waterpas. [N 31, 10c; monogr.]
II-9
|
17875 |
een pak slaag geven |
doorlaten:
dø.rəchloͅatə (Q202p Eys),
houwen:
houwe (Q202p Eys),
pezelen:
pizələ (Q202p Eys),
zwamen:
šwāmə (Q202p Eys),
zwensen:
šweͅ.nsə (Q202p Eys)
|
pak slaag geven (batteren, foeksen, foempen, juinen, kletsen, naaien, peren, rossen, smeren, vegen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21935 |
een pen verliezen |
dons laten vallen:
do.ns loͅ.tə v‧alə (Q202p Eys),
stoten:
stoete (Q202p Eys),
veren laten vallen:
v‧eͅar loͅ.tə v‧alə (Q202p Eys)
|
Hoe zegt men: af en toe een pluim of pen verliezen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
17993 |
een pijnscheut veroorzaken |
trekken:
treͅ.kə (Q202p Eys)
|
Sterke kriebeling of trekking door pijn veroorzaken (morren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|