33605 |
enten |
griffelen:
griffelə (Q202p Eys)
|
[SGV (1914)]
I-7
|
21204 |
envelop |
couvert (fr.):
(o.).
kuveͅ.rt (Q202p Eys),
envelop (<fr.):
evelop (Q202p Eys),
(v.).
eͅ.nvəloͅ.p (Q202p Eys)
|
de omslag voor brieven [enveloppe, brievenzak, zakje] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
17985 |
epidemie |
epidemie:
epedemie (Q202p Eys),
krankheid die vangt:
Bijv.
di kra.ŋkhē.t veͅŋt (Q202p Eys),
vangen:
Ww.
va.ŋə (Q202p Eys)
|
Epidemie: een besmettelijke ziekte die zich zeer snel uitbreidt (epidemie). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
23608 |
epistel |
epistel (<lat.):
epistel (Q202p Eys)
|
De eerste lezing, het epistel [t/dn epistel, epiestel?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
19013 |
er heet aan toegaan |
heetgebakerd:
heet gebakerd (Q202p Eys),
spannen:
šp‧anə (Q202p Eys)
|
er heet aan toegaan, er heftig aan toegaan [spannen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
27865 |
er wordt geschoten |
(het) brandt:
ǝt ˱br˙ɛnt (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina])
|
Waarschuwende uitroep vóór het ontsteken van een schietlading. [N 95, 425; monogr.]
II-5
|
22433 |
ereboog |
boog:
boog (Q202p Eys),
boͅax (Q202p Eys),
ereboog:
ereboog geestelijk (Q202p Eys),
iereboog (Q202p Eys)
|
De ereboog voor de jonge priester. [N 96D (1989)] || Een boog opgericht over iemands weg als eerbewijs, bijv. bij een feest [boog, triumf, toog]. [N 88 (1982)] || Een triumfboog of ereboog ter versiering van de straten [triejoemfboaëg]. [N 96C (1989)]
III-3-2
|
24046 |
ereboog voor de jonge priester |
ereboog:
ereboog geestelijk (Q202p Eys)
|
De ereboog voor de jonge priester. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20374 |
ereboog voor het bruidspaar |
ereboog:
ereboog broedspaar (Q202p Eys)
|
de ereboog voor het bruidspaar [N 96D (1989)]
III-2-2
|
33610 |
erf |
goed:
gōt (Q202p Eys),
hof:
hoͅf (Q202p Eys)
|
I-7
|