23994 |
generale absolutie |
generale absolution (du.):
jeneraal abseloetsioen (Q202p Eys)
|
Een generale absolutie, waaraan een volle aflaat is verbonden [jeneraal-abseloetsioeën]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23981 |
generale biecht |
generale biecht:
jeneraalbich (Q202p Eys)
|
Een algemene of generale biecht, vaak bij missie en retraite [jeneraalbiech]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
18165 |
genezen |
beter:
Herstellende (vs. genezen).
beͅ.atər (Q202p Eys),
genezen:
Genezen (vs. herstellende).
gənĕ.azə (Q202p Eys)
|
Genezen: hersteld, beter (klaar). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18817 |
genoegen (doen) |
freude (du.):
v.
vr‧øͅi̯t (Q202p Eys),
plezier:
plezeer (Q202p Eys),
spass (du.):
spas (Q202p Eys),
v.
špa.s (Q202p Eys)
|
tevredenheid, genoegen [trek, plezier, goesting, snoel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33319 |
gepachte hoeve, pachtgoed |
hof:
[hof] (Q202p Eys)
|
Het bedrijf dat een boer niet in eigen bezit heeft maar pacht (huurt) van de eigenaar aan wie hij in enige vorm betaalt voor het gebruik. Bij winning in L 352 wordt aangetekend: "vroeger heeft de naam denkelijk bestaan, want er is nog een boerderij die de naam De Winning draagt". Bij enkele opgaven in Nederlands Zuid-Limburg wordt opgemerkt dat enige pachthoeven nog in "halfsheid liggen"; de eigenaar ontvangt de helft van het koren, terwijl de pachter ("halfer") het overblijvende koren krijgt met het stro. Algemene en specifieke termen zijn in dit lemma uit elkaar gehouden. Voor de fonetische documentatie van de opgaven die gelijk zijn aan die voor boerderij in het algemeen, zie het lemma "boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2bI; L 38, 21a; L 48, 22; Lu 2, 22; S 27; Wi 18; monogr.; add. uit L 38, 22 en ander materiaal van lemma 1.1.1]
I-6
|
17560 |
geraamte |
geraams:
gerämpsj (Q202p Eys)
|
geraamte, skelet [SGV (1914)]
III-1-1
|
18939 |
gereed |
gedaan:
gedoa (Q202p Eys),
klaar:
klaor (Q202p Eys),
(helder).
kloar (Q202p Eys),
vaardig:
vaedig (Q202p Eys),
veiədig (Q202p Eys),
vêêdig (Q202p Eys),
v‧ɛadex (Q202p Eys)
|
gereed, klaar [DC 03 (1934)] || gereedkomen met wat men te verrichten heeft [geraken, klaarkomen] [N 85 (1981)] || klaar [SGV (1914)] || klaar met een handeling die verricht moest worden, een handeling verricht hebbend [af, vaardig, klaar, teneinde, ree, verrig] [N 85 (1981)] || klaar: Als je - bent mag je gaan spelen [DC 35 (1963)]
III-1-4
|
26729 |
gereedschap |
geschier:
gǝš ̇iǝr (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Algemene benaming voor het gereedschap. [N 95, 721; N 95, 724; N 95, 727; monogr.]
II-5
|
28147 |
gereedschap inleveren |
[gereedschap] inleveren:
̇ęli.ǝvǝrǝ (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Werktuigen bijvoorbeeld voor reparatie inleveren. De plaatselijke term voor "gereedschap" vindt men in het lemma Gereedschap. [N 95, 724]
II-5
|
25468 |
gereedschap waarmee men de darmen schoonmaakt |
gespleten braam:
gǝšpliǝtǝ brīǝm (Q202p Eys)
|
Behalve de voorafgenoemde gereedschappen ''mes'', ''lepel'', ''balein'' en ''(haar)speld'' (zie de desbetreffende lemmata) gebruikt men nog verschillende andere middelen om de darmen schoon te maken. In ieder geval moeten de voorwerpen bot zijn, omdat een scherp gereedschap de darm gemakkelijk zal beschadigen. [N 28, 118]
II-1
|