33386 |
haverkist, hakselkist |
haverkist:
[haver]kes (Q202p Eys),
voerkist:
v˙ōrkes (Q202p Eys)
|
De kist of bak waarin men het droge voer, tegenwoordig de haver, voor het paard bewaart. Deze kist staat meestal in de voergang in de paardestal. Vroeger werden er vooral ook haksel, soms zemelen, geplette haver, kaf of melasse in bewaard. De kist kan door een tussenwand verdeeld zijn. In het ene vak bewaart men dan meestal haver, in het andere iets anders. Soms zijn er meer dan twee vakken. Achter in het lemma staan enkele benamingen bijeen voor dit tussenschot. In het lemma wordt achter de codecijfers zoveel mogelijk met een cijfer vermeld in hoeveel delen de kist verdeeld was en wat er nog meer in bewaard werd dan de in het eerste lid van de woordtypen genoemde voedselsoort. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (haver) het lemma "haver" in aflevering I.4, nr 1.2.5 [N 5A, 59c en 72b; JG 1a en 1b; monogr.]
I-6
|
20675 |
havermout |
havermout:
havermōt (Q202p Eys)
|
havermout [SGV (1914)]
III-2-3
|
24480 |
hazelaar |
nootstruik:
noewtstrōēk (Q202p Eys),
notenstruik:
-
noeətesjtroeək (Q202p Eys)
|
hazelnoot - boom (Colylus Avellana L.) [DC 17 (1949)] || hazelstruik [SGV (1914)]
III-4-3
|
21000 |
hazelnoot |
hazelnoot:
hazelnōewt (Q202p Eys),
noot:
-
noeət (Q202p Eys)
|
hazelnoot [SGV (1914)] || hazelnoot - vrucht (Colylus Avellana L.) [DC 17 (1949)]
III-4-3
|
24412 |
hazelworm |
hazelworm:
hazelworm (Q202p Eys)
|
Hoe noemt u het dier met een langgerekt, rolrond, door schubben bedekt lichaam zonder ledematen; het beweegt zich voort door zijn lichaam te krommen (slang, serpent) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
24320 |
hazenleger |
kuil:
koel (Q202p Eys),
leger:
WLD
lēͅ.əgər (m.) (Q202p Eys)
|
Hoe noemt u de vaste ligplaats van een haas (leger, lechter, pot) [N 83 (1981)] || Leger, vaste ligplaats van een haas [N 94 (1983)]
III-4-2
|
21897 |
hebzuchtig |
hebbig:
hebbig (Q202p Eys)
|
een sterke begeerte naar geld hebben [hebbig, gewarig, greeg (zijn)] [rijven] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
19534 |
hecht van een mes |
steel:
sjtil (Q202p Eys)
|
heft [SGV (1914)]
III-2-1
|
24988 |
heen en weer (bewegen) |
schokkelen:
š‧oͅqələ (Q202p Eys)
|
sterk heen en weer bewegen, gezegd van bijv. water in een glas [zwalpen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17857 |
heen en weer draaien |
draaien:
drienne (Q202p Eys),
driənə (Q202p Eys)
|
Heen en weer draaien (drispelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|