25009 |
klein in zijn soort |
erg klein:
erg kling (Q202p Eys),
geneuks:
o.
gənøͅ.ks (Q202p Eys),
get kleins:
o.; (iets kleins).
geͅ.t kl‧eͅŋs (Q202p Eys)
|
iets dat klein is in zijn soort [piepeling, ruigte, geneuk] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
33746 |
klein paard |
pony:
pǫni (Q202p Eys)
|
Bedoeld is een paard dat lichter is dan een gewoon boerenpaard en dat men in de koets kan spannen. Een pony is lichter dan een bidet, die op zijn beurt niet zo zwaar als een ardenner is (P 49). Een dubbele pony is zwaarder dan een (enkele) pony of bidet (L 424). Een bidet, iets groter dan een pony, dient veelal als loop- en koetspaard (P 192, Q 168, 242). Een hit - waarbij eveneens een onderscheid tussen enkele en dubbele hit wordt gemaakt - kan vergeleken worden met een pony of bidet. Een ardenner is kort, dik en gedrongen (P 46), groter dan een pony maar kleiner dan een gewoon paard. Uit de antwoorden blijkt een sterke wisseling van de accentuering in pony en bidet. Pony met initiaal accent is aan het Nederlands, met finaal acent aan het Franse poney ontleend. De beginaccentuering in bidet gaat op een autonome ontwikkeling in de dialecten terug. Buiten de genoemde termen komen er nog een vrij groot aantal andere voor. Zie afbeelding 1. [JG la, lb, lc, 2c; N 8, 62a, 62b, 62c en 62d; A 4, 3; L 20, 156]
I-9
|
25159 |
klein wolkje |
schaapje:
schaepke (Q202p Eys),
wolkje:
wolkske (Q202p Eys),
o.
wøləkškə (Q202p Eys)
|
klein wolkje [oliester] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20349 |
kleindochter |
kleindochter:
klingdautər (Q202p Eys)
|
kleindochter [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
33318 |
kleine boerderij |
kleine boerderij:
kleŋ [boerderij] (Q202p Eys)
|
Bij keuterij, e.d. in het noorden van de Nederlandse provicie wordt uitdrukkelijk opgemerkt dat de keuterboer gewoonlijk ook in dagloondienst is en géén paard bezit; zijn grond beslaat niet meer dan drie tot vijf hectaren. Ook hier vindt men, naast specifieke terminologie met name met het element keuter, ook veel omschrijvende benamingen met klein en diminutiva. Voor de fonetische documentatie van het type boerderij, zie het lemma "Boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2c; A 30A, 3a, 3b en 3d; L 22, 1b; monogr.; add. uit L 38, 22]
I-6
|
29988 |
kleine bouwladder |
steigerledder:
štīgǝrlɛdǝr (Q202p Eys)
|
Kleine ladder van ongeveer 1.75 m lengte die voornamelijk wordt gebruikt voor het werk binnenshuis. [N 32, 9b; monogr.]
II-9
|
22140 |
kleine mand zonder onderverdelingen |
kleine korf:
(m.).
kl‧eͅŋə køͅ.rəf (Q202p Eys),
Opm. invuller noteert hier "kòrf"(voor mand), en niet "kurf"!
klinge kòrf (Q202p Eys)
|
Hoe heet verder in Uw dialect: een kleine mand zonder onderverdelingen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
17756 |
kleine neus |
klein neusje:
klee neiəskə (Q202p Eys)
|
Dat kind heeft een klein neusje. [DC 37 (1964)]
III-1-1
|
21338 |
kleingeld |
kleingeld:
kleegĕld (Q202p Eys)
|
kleingeld [SGV (1914)]
III-3-1
|
20347 |
kleinkinderen |
kleinkind:
kleekink (Q202p Eys)
|
kleinkind, kleinkinderen [DC 05 (1937)]
III-2-2
|