25034 |
krassen |
kratsen:
kra.tsə (Q202p Eys),
kratse (Q202p Eys),
(enkelvoud).
kratsə (Q202p Eys),
kretsen:
(meervoud).
krĕtse (Q202p Eys)
|
het geluid geven van een scherp voorwerp dat over een hard oppervlak schraapt [skratsen, krassen, kratsen] [N 91 (1982)] || krassen [SGV (1914)]
III-4-4
|
21031 |
kreeft |
kreeft:
krêjft (Q202p Eys)
|
kreeft [SGV (1914)]
III-2-3
|
24954 |
kreek, stilstaand water |
beekje:
beakske (Q202p Eys)
|
kreek, klein, smal, veelal stilstaand water, vaak een overblijfsel van een overstroming of van de vroegere loop van een rivier [kil] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24339 |
krekel |
krekel:
krieəkel (Q202p Eys),
krīējekel (Q202p Eys)
|
krekel [DC 07 (1939)], [SGV (1914)]
III-4-2
|
18107 |
krentenbaard |
baardkrankheid:
baardkrankheet (Q202p Eys)
|
Uitslag, zweertjes op de lippen en de kin (krentenbaard, baardziekte). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20707 |
krentenbrood |
krentenbroodje:
krintebrujedje (Q202p Eys),
krentenweg:
krintuwek (Q202p Eys)
|
brood waarin krenten gebakken worden [N 29 (1967)] || krentenbrood [SGV (1914)]
III-2-3
|
21115 |
krentenbroodje |
hanekam-broodje:
hanukem bruuëdjus (Q202p Eys)
|
verschillende soorten broodjes [N 29 (1967)]
III-2-3
|
18224 |
kreukel |
valse plooi:
(v.).
va.lšə pl‧oͅu̯ (Q202p Eys),
valse vouw:
valsche vouw (Q202p Eys)
|
ongewenste, valse vouw of plooi in een kledingstuk [kreukel, kneuker, freutel] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
18223 |
kreukelen |
fommelen:
fu.mələ (Q202p Eys),
kreukelen:
kreukelen (Q202p Eys),
kreuken:
krøͅ.əkə (Q202p Eys)
|
zich in ongewenste plooien zetten, gezegd van een kledingstuk [kreukelen, kreuk] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
18875 |
kreunen |
jammeren:
j‧oͅamərə (Q202p Eys),
kermen:
kerme (Q202p Eys)
|
een zacht klagend geluid maken [kreunen, kermen, krengen, steunen, kriepen, kruchen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|