33025 |
mais oogsten |
plukken:
pløkǝ (Q202p Eys)
|
De maïskolven van de planten aftrekken. Het object van de handeling is steeds maïs -vergelijk het lemma ''mais'', 1.2.12- of maïskolven -vergelijk het lemma ''maiskolf'', 1.3.9-.' [N Q, 21; monogr.]
I-4
|
32994 |
maiskolf |
kolf:
kǫlǝf (Q202p Eys)
|
Het vruchtbeginsel van de maïsplant. In L 269a wordt het vrouwelijk vruchtbeginsel (kolf) anders benoemd dan het mannelijk beginsel (aar). Zie afbeelding 1, g, 1. [N Q, 20; monogr.]
I-4
|
19110 |
maken |
maken:
makə (Q202p Eys)
|
maken [DC 02 (1932)]
III-1-4
|
21117 |
mals, gezegd van boter |
mals:
mals (Q202p Eys),
mōͅ.s (Q202p Eys)
|
mals, goed smeerbaar, gezegd van boter (plat) [N 91 (1982)]
III-2-3
|
22012 |
man die de behaalde tijden afleest |
openmaker:
oer opemaeker (Q202p Eys),
rolschrijver:
rolschriever (Q202p Eys)
|
de man die de behaalde tijden afleest? [N 93 (1983)] || het aflezen van de vastgestelde tijden? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
22011 |
man die de uitslag bepaalt |
uitrekenaar:
oetrekener (Q202p Eys),
(m.).
ū.treͅ.akən‧ēͅər (Q202p Eys)
|
de man die de uitslag bepaalt? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
24203 |
man, mannelijke zangvogel |
mannetje:
m‧ɛnəkə (Q202p Eys)
|
mannelijke zangvogel (tersel) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
20154 |
man, manspersoon |
man:
maan (Q202p Eys)
|
man. (Bestaat er een woord voor man in de beteekenis van echtgenoot?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
26825 |
mand |
mandel:
maŋǝl (Q202p Eys)
|
De algemene benaming voor een uit wissen gevlochten mand. Zie ook afb. 284. Uit het materiaal blijkt dat er niet altijd een onderscheid wordt gemaakt tussen de woorden mand en korf. Als dat wel wordt gedaan, duidt men met het eerste woord eerder een mand met oren aan, terwijl men het tweede gebruikt voor een mand met een hengsel (vgl. Janssens, pag. 24 e.v.). Zie ook het lemma ɛkorfɛ.' [N 20, 48; N 40, 37; L 1 a-m; S 23; monogr.]
II-12
|