e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eys

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
nauwgezet; nauwgezet persoon genau (du.): gənōͅ.u̯ (Eys), secuur: secuur (Eys), sək‧yər (Eys) met zorg en aandacht te werk gaand, niet slordig of oppervlakkig [consciëntieus, secuur, precies, weiger] [N 85 (1981)] III-1-4
navel navel: navel (Eys), navəl (Eys), nā.vəl (Eys) navel [DC 02 (1932)] || Navel: het litteken van de navelstreng midden op de buik (nakker, nagel, navel). [N 84 (1981)] III-1-1
neef neef: neif (Eys) neef; Bestaan er verschillende woorden voor de verschillende soorten van neven (kinderen van ooms en tantes, kinderen van broers en zusters, achterneven?) [DC 05 (1937)] III-2-2
neerbraak neerbraak: n˙ēǝrbrā.k (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) Een blinde schacht die in benedenwaartse richting wordt gedreven. Zie ook de semantische toelichting bij de lemmata Blinde Schacht, Tussenschacht en Opbraak. [N 95, 184; N 95, 78; monogr.; Vwo 544] II-5
neet, luizenei neet: niejt (Eys), WLD  nieët (Eys) neet [SGV (1914)] || neet, luizenei [N 26 (1964)] III-4-2
negblokken sluitstenen: šlūǝtšteŋ (Eys) Bergstenen blokken die in het metselwerk worden aangebracht ter verlevendiging van venster- en ingangsneggen. Zie ook afb. 52. Volgens de invuller uit Q 121c konden de negblokken uit mergel, kunststeen of hardsteen vervaardigd zijn. [N 32, 12a] II-9
negenoog negenoog: nugenoog (Eys), ny.əgəōch (Eys), steenpuist: steepuist (Eys), zevenoger: ziejeveneuger (Eys) Bloedzweer: pijnlijke, rode, meestal in de nek of oksel optredende huidontsteking (kwader, negenoog). [N 84 (1981)] || negenoog, bloedzweer [SGV (1914)] || Negenoog: kwaadaardige steenpuist omgeven door andere steenpuisten die ineen vloeien (negenoog, negenoger, kwader). [N 84 (1981)] III-1-2
nek nek: nak (Eys) nek [DC 01 (1931)] III-1-1
nemen, pakken nemen: nŭmme (Eys), pakken: pakke (Eys) nemen [SGV (1914)] || pakken [SGV (1914)] III-1-2
neomist neomist (<gr.): neomist (Eys) Een pas gewijde priester, Neomist. [N 96D (1989)] III-3-3