33558 |
okkernoot |
boomnoot:
-
boomnoeət (Q202p Eys),
noot:
nōēwt (Q202p Eys),
nūūwt (Q202p Eys)
|
noot (vrucht) [SGV (1914)] || noten (mv.) [SGV (1914)] || okkernoot, vrucht van [DC 17 (1949)]
I-7
|
23227 |
oksaal |
oksaal:
oksaol (Q202p Eys)
|
Het oksaal, de galerij boven het kerkportaal, waar het orgel staat en het zangkoor zingt [oksaal oksaol, koor, zangerskoor, zangzolder?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20547 |
olie |
l (du.):
öel (Q202p Eys),
olig:
oalig (Q202p Eys),
salade-olig:
slaatolig (Q202p Eys),
šl‧āt˂oͅa.le.x (Q202p Eys)
|
olie [SGV (1914)] || olie; Hoe noemt U: De vette vloeistof die b.v. gebruikt wordt bij het aanmaken van sla of het braden van vlees (smout, olie) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
30614 |
olieverf |
oligsverf:
ǭlexs˲[verf] (Q202p Eys)
|
Verf waarvan het bindmiddel bestaat uit een drogende olie als lijnolie of papaverolie. Olieverf wordt bereid door verfstof met een tempermes op een wrijfsteen in de olie te wrijven of door olie en verfstof na menging te malen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(verf)' het lemma 'Verf'. [S 26; N 67, 23b; monogr.; div.]
II-9
|
17916 |
omarmen |
lief houden:
leef hoate (Q202p Eys),
omarmen:
omarma (Q202p Eys),
pakken:
eͅŋə pa.kə (Q202p Eys)
|
omvatten, Met gestrekte armen ~ (vademen, omvademen, spannen, omarmen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
23455 |
omgang van de toren |
omgang:
umgank (Q202p Eys)
|
De omgang, de trans van de toren. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23479 |
omheining van het kerkhof |
kerkhofsheg:
de kirkhofshek (Q202p Eys),
tuin:
WNT: tuin, I. Datgene wat tot af- of omperking dient.
tuung (Q202p Eys)
|
De muur, de omheining van het kerkhof [toen, toun, tuun?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
33737 |
omheining van ijzeren spijlen |
stanketsel:
štakɛtsǝl (Q202p Eys)
|
Omheining van ijzeren spijlen of staven. [A 25, 4e]
I-8
|
33734 |
omheining van takken |
spalier:
špalēr (Q202p Eys)
|
Omheining van een erf of een stuk land, gevlochten van takken. [A 25, 4b; monogr.]
I-8
|
17917 |
omhelzen |
lief duwen:
leef dŭje (Q202p Eys),
om de hals krijgen:
ŭm gen gŏs krīēge (Q202p Eys)
|
omhelzen [SGV (1914)]
III-1-2
|