17889 |
overhoop halen |
durchein (du.) rammelen:
dø.rəchē. ramələ (Q202p Eys)
|
Overhoop halen (modden). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
32796 |
overlangs heen en weer eggen |
[eggen]:
[eggen] (Q202p Eys)
|
Bedoeld wordt de manier van eggen, waarbij men in de lengterichting werkend, na het keren de volgende egbaan onmiddellijk (soms met een kleine overlapping) laat aansluiten bij de vorige. Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c + 1d; JG 2c; N 11, 84a; N 11A, 176c + 189c; monogr.]
I-2
|
21809 |
overleg |
overleg:
overlek (Q202p Eys)
|
de beraadslaging, het overleggen met anderen [beschik, beleid, bezeei, beraad, overleg] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21808 |
overleggen |
bekallen:
bək‧alə (Q202p Eys),
bespreken:
bəšpreͅ.akə (Q202p Eys),
overleggen:
overlekke (Q202p Eys),
o.
øͅ.vərl‧ɛqə (Q202p Eys)
|
anderen raadplegen, een zaak met een ander bespreken [overleggen, ordenen, beraadslagen] [N 85 (1981)] || de beraadslaging, het overleggen met anderen [beschik, beleid, bezeei, beraad, overleg] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
18847 |
overmoedig gedrag |
kamau:
m.
ka.mōͅ.u̯ (Q202p Eys),
waaghals:
waaghoas (Q202p Eys)
|
overmoedig, roekeloos gedrag [cranerie] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33560 |
overrijp, beurs |
meletig:
m‧ēͅələtex (Q202p Eys),
melig:
mealig (Q202p Eys)
|
Te rijp en daardoor droog en korrelig, gezegd van een vrucht (meelachtig, melen, versleten, melig). [N 82 (1981)]
I-7
|
25065 |
overschot, restant |
beetje over:
ə bi.tjə ‧øͅvər (Q202p Eys),
klats:
klats (Q202p Eys),
kliek:
kliek (Q202p Eys),
ots:
v.
o.ts (Q202p Eys, ...
Q202p Eys),
rest:
rest (Q202p Eys, ...
Q202p Eys),
m.; (ook v.).
reͅ.s (Q202p Eys)
|
dat wat over is gebleven van een oorspronkelijk aantal, hoeveelheid of geheel [rammenant, rest, solde, klak] [N 91 (1982)] || een klein overschot [kwets, kwats, klats, klets, klas] [N 91 (1982)] || een overgebleven brok van een of andere hoeveelheid [klik] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
19056 |
overtuigd |
overtuigd:
ŭvertugt (Q202p Eys)
|
overtuigd [SGV (1914)]
III-1-4
|
19050 |
overtuigen |
overtuigen:
ŭvertuuge (Q202p Eys)
|
overtuigen [SGV (1914)]
III-1-4
|
21168 |
overweg |
overweg:
ueverweg (Q202p Eys),
(m.).
‧øͅvərweͅ.x (Q202p Eys)
|
de plaats waar men een spoorweg kan oversteken [overweg, bareel] [N 90 (1982)]
III-3-1
|