33901 |
rotstraal |
rotstraal:
rǫtštrǭl (Q202p Eys)
|
Ziekte bestaande in een rotting van de hoornstraal van de hoef, vooral tengevolge van het onhygiënische omstandigheden op stal zoals het langdurig staan in vochtige mest en urine, waardoor de hoeven verweken. Uit de straalgroeve loopt een wit, stinkend vocht. Als de straallederhuid eveneens wordt aangetast, kan kreupelheid optreden. Zie ook het lemma ''straalkanker'' (7.31). Zie afbeelding 15.' [A 48A, 18; N 8, 90l; N 52, 32c; monogr.]
I-9
|
20896 |
rotten |
rotten:
ro.tə (Q202p Eys),
verschrompelen:
verschrompeld (Q202p Eys),
vuilen:
v‧ulə (Q202p Eys)
|
Rotten en verschrompelen van appels (slijten, uitdrogen, verrompelen, rotte, verfronselen, verslijten, verrimpelen). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
33583 |
rotten, van fruit |
rotten:
ro.tə (Q202p Eys),
vuilen:
v‧ulə (Q202p Eys)
|
Rotten en verschrompelen van appels (slijten, uitdrogen, verrompelen, rotte, verfronselen, verslijten, verrimpelen). [N 82 (1981)]
I-7
|
24066 |
rouw dragen |
rouw dragen:
rouw dragen (Q202p Eys)
|
Rouw dragen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20421 |
rouwbrief |
dodenbrief:
of bruf? moeilijk leesbaar
de doedebrief (Q202p Eys)
|
De rouwbrief. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24065 |
rouwkrans |
krans:
krants (Q202p Eys)
|
De krans die op de kist wordt gelegd [krants]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20446 |
rouwsluier |
sluier:
een sluier (Q202p Eys)
|
een rouwsluier, voile, falie [N 96D (1989)]
III-2-2
|
28078 |
roven |
roven:
r ̇ōvǝ (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Maurits])
|
De ondersteuningen wegnemen uit het ontkoolde pand. Met de term "snoeien" duidt men volgens de invullers uit Q 15 en Q 113 op respectievelijk de mijnen Maurits en de Emma het geheel of gedeeltelijk doorsteken van houten stijlen aan. [N 95, 568; N 95, 544; N 95, 571; N 95, 355; monogr.]
II-5
|
28080 |
rover |
rover:
r ̇ōvǝr (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Maurits])
|
Mijnwerker die de ondersteuningen uit het ontkoolde pand verwijdert. Men noemt ze "rovers" omdat ze de stutten wegnemen of roven alhoewel ze hun "buit" in het pand nevens de transportinstallaties achterlaten ter beschikking van de houwers van de volgende ploeg. De benaming "mannetjesklopper" halen ze uit het feit dat ze de spie van de metalen schuifstempels - waarin men met wat verbeelding het silhouet van een ijzeren "mannetje" kan vinden - met een lange hamer uit haar slot kloppen, waardoor de stempel ineenschuift (Defoin pag. 101). [N 95, 569; monogr.; Vwo 269; Vwo 385; Vwo 390; Vwo 500; Vwo 672; Vwo 719]
II-5
|
21330 |
royaal |
royaal (<fr.):
rəjaal (Q202p Eys),
vlot:
flŏt (Q202p Eys)
|
gul [SGV (1914)] || royaal [DC 02 (1932)]
III-3-1
|