23914 |
schijnheilig add. |
schijnheilige, een ~:
schienhillige (Q202p Eys)
|
Schijnheilig [schienhèllig]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
21891 |
schikken (wbd) |
delen:
delen (Q202p Eys),
overeenkomen:
‧øͅvərē.ko.mə (Q202p Eys)
|
met elkaar tot overeenstemming komen bij een erfenis [schevelen, belen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
33496 |
schil van een vrucht |
schaal:
schaal (Q202p Eys),
sjaal (Q202p Eys),
v. appel of peer
š‧āl v. (Q202p Eys),
schil:
schil (Q202p Eys),
vel:
v. perzik of pruim
vēͅ.l o. (Q202p Eys)
|
De zachte huid van een vrucht (schil, schel, pel). [N 82 (1981)] || schil [SGV (1914)]
I-7
|
30702 |
schilderen, verven |
verven:
vɛrǝvǝ (Q202p Eys)
|
Het oppervlak van voorwerpen ter conservering en kleurgeving bedekken met verf. [S 39; N 67, 64a; monogr.]
II-9
|
19765 |
schilderij |
schild:
e sjŭn sjild (Q202p Eys),
sjild (Q202p Eys)
|
schilderij [SGV (1914)] || schoone [een ~ schilderij] [SGV (1914)]
III-3-2
|
25070 |
schilfer |
schilfer:
schilver (Q202p Eys),
m.
še.ləvər (Q202p Eys),
stukje:
o.
štø.kškə (Q202p Eys),
vel:
veäl (Q202p Eys)
|
een dun, afgebroken of loslatend blaadje van een harde of droge stof, bijv. gezegd van kalk of roest [bluster, vel, schilver] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21086 |
schimmel |
schimmel:
šømǝl (Q202p Eys)
|
Paard met een geheel of overheersend witte of grijsachtige vacht. Naarmate de leeftijd vordert, neemt het wit toe; schimmels worden niet geboren, ze ontstaan mettertijd. De vosschimmel is wit met rode of bruinachtige vlekken. [JG 1a, 1b; N 8, 63a en 63b; S 31]
I-9
|
24491 |
schimmel (plantje) |
schimmel:
schummel (Q202p Eys),
sjŭmmel (Q202p Eys)
|
Plantje, behorend tot de zwammen, draadvormig, zonder bladgroen, maar bestaande uit een zwamvlok en zwamdraden (schimmel). [N 92 (1982)] || schimmel (plant) [SGV (1914)]
III-4-3
|
21440 |
schimpen |
afkraken:
‧āfkrā.kə (Q202p Eys),
schimpen:
schimpe (Q202p Eys)
|
op onwaardige wijze kritiek uitspreken [schimpen, spijkeren] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21244 |
schip |
schip:
sjip (Q202p Eys, ...
Q202p Eys)
|
schip [SGV (1914)] || schip; de kapitein van het schip .... vroeger nog matroos geweest. [DC 45 (1970)]
III-3-1
|