21143 |
sjees |
sjees (<fr.):
sjees (Q202p Eys),
(v.).
š‧ēs (Q202p Eys)
|
een licht, hoog tweewielig rijtuig met een kap [sjees] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21242 |
sjees = dogkar (wld i.13) |
dogkar (<eng.):
(v.).
doͅ.kk‧ār (Q202p Eys)
|
een licht, hoog tweewielig rijtuig met een kap [sjees] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
22477 |
sjoelen |
sjoelen:
sjoele (Q202p Eys),
sjulə (Q202p Eys)
|
Het spel waarbij gebruik gemaakt wordt van een lange bak, aan het ene eind open en met aan het andere eind vakjes waarin schijven schuivend geworpen moeten worden [sjoelbakken, sjoelen, bakken]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17870 |
slaan |
houwen:
houw dich um gən oeərə (Q202p Eys),
slaan:
sjloa (Q202p Eys),
sjlôâ (Q202p Eys)
|
ik sla je (met de potlepel) om je oren [DC 03 (1934)] || slaan [DC 02 (1932)], [SGV (1914)]
III-1-2
|
17744 |
slaap |
slaap:
slaop (Q202p Eys),
šlōͅp (Q202p Eys)
|
Slaap: de behoefte aan volkomen rust van de zintuigen en het bewust zijn (slaap, vaak). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24818 |
slaapbol |
kolbloem:
iŋ kolblom (Q202p Eys)
|
Papaver somniferum L. [DC 48 (1973)]
III-4-3
|
33390 |
slaapplaats van de knecht bij het vee |
knechtekamer:
knęatǝkā.mǝr (Q202p Eys
[(boven de paardestal)]
)
|
De ruimte in de paarde- of, zij het minder gebruikelijk, koestal waar de knecht slaapt. Een aantal benamingen betreffen meer het bed van de knecht dan de ruimte waar dat bed staat. Enkele benamingen verwijzen naar een hoger gelegen ruimte of naar de zolder boven de paarde- of koestal waar de knecht dan slaapt. [N 5A, 13b, 34e, en 59f; A 7, 32; R 3, 59; monogr.]
I-6
|
25419 |
slachtbijl |
bijl:
bējǝlǝ (Q202p Eys)
|
Een bijl die gebruikt wordt voor het verwijderen van de runderhorens, runderkop, runderhoeven en runderpoten. Voor de mes-opgaven wat betreft het voorwerp waarmee men voornoemde handelingen verricht, zie men het lemma ''mes''. Zie afb. 9. [N 28, 43; N 28, 45; N 28, 47; N 28, 49; monogr.]
II-1
|
25407 |
slachtbrug |
schraag:
šrāx (Q202p Eys)
|
De houten brug waarin het rund verder ver-werkt wordt. Vaak is dit een constructie van twee lange balken die - met inachtneming van enige onderlinge tussenruimte - door twee dwarsbalken zijn verbonden. In de zo tot stand gekomen rechthoekige ruimte past de rug van het dier: opzij vallen is door de steunende werking van de balken niet mogelijk. Ook andere middelen worden wel gebruikt om dit te bereiken: Zie afb. 7. [N 28, 39; monogr.]
II-1
|
25342 |
slachten |
slachten:
šlaxtǝ (Q202p Eys)
|
Doden van vee met de bedoeling het als voedsel te gebruiken. Wat het woordtype "dooddoen" betreft, merken verschillende informanten (in K 353, P 50, P 177, P 179, P 180, P 185) op, dat het verouderd is. [JG 1a + 1b + 2c: R 14, 231 add.; S 33; monogr.]
II-1
|