28187 |
smoordeur |
smoordeur:
šm ̇ōrdy.ǝr (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Domaniale])
|
Luchtdeur die voorzien is van een schuif of opening waardoor de hoeveelheid door te stromen lucht geregeld kan worden. [N 95, 216]
II-5
|
20493 |
smullen |
smullen:
smulle (Q202p Eys),
snuiten:
snutze (Q202p Eys)
|
smullen; Hoe noemt U: Lekker eten, met veel plezier eten (smullen, smikkelen, snollen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21552 |
snauwen |
afsnauwen:
‧āfšn‧oͅu̯ə (Q202p Eys),
kortaf zijn:
ko.t˂‧āf˃ zi.ə (Q202p Eys),
snauwen:
snauwe (Q202p Eys)
|
bits, op bijtende toon spreken [snibben, snauwen, bitsen, toesnappen, grauwen, knappen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
19361 |
snauwen, grauwen |
afsnauwen:
‧āfšn‧oͅu̯ə (Q202p Eys),
kortaf zijn:
ko.t˂‧āf˃ zi.ə (Q202p Eys),
rauwelen:
rouwələ (Q202p Eys),
snauwen:
sjnauwə (Q202p Eys),
snauwe (Q202p Eys)
|
bits, op bijtende toon spreken [snibben, snauwen, bitsen, toesnappen, grauwen, knappen] [N 85 (1981)] || grauwen: Je hoort hem de hele dag snauwen en - [DC 35 (1963)] || snauwen: Je hoort hem de hele dag - en grauwen [DC 35 (1963)]
III-1-4
|
24244 |
snavel |
snavel:
šnā.vəl (Q202p Eys)
|
snavel: de hoornachtige bek van een vogel (snavel, bek) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
20523 |
snee brood |
snede:
snēēj (Q202p Eys),
snede brood:
šneͅ.i̯ br‧uət (Q202p Eys),
snee:
snee (Q202p Eys)
|
snede; Hoe noemt U: Een snee brood (snee, rondommer) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24388 |
sneep |
sneep:
WLD; het Ndl woord
sn‧ēp (Q202p Eys)
|
Hoe noemt u de sneep: een beenvis met een blauwzwarte rug en rossige vinnen; de bovenkaak steekt boven de onderkaak uit (sneep, koemuil, streepaal, meerkat, weerkat, melkoors, blag) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
22346 |
sneeuwbal |
sneeuwbal:
snejbaal (Q202p Eys),
sneeuwbol:
sjneͅibōͅl (Q202p Eys),
sjneͅibøͅl bryiə (Q202p Eys)
|
Een bal van samengepakte sneeuw [sneeuwbal, jupke]. [N 88 (1982)] || Met sneeuwballen naar elkaar gooien [ruiken]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
25137 |
sneeuwen |
sneeuwen:
sjneiə (Q202p Eys),
sjneje (Q202p Eys)
|
sneeuwen [DC 03 (1934)], [SGV (1914)]
III-4-4
|
20115 |
sneeuwklokje |
sneeuwklokje:
sneewklukske (Q202p Eys)
|
Sneeuwklokje (galanthus nivalis). Bolplantje. De bloem staat alleen op een stengel die boven de beide bladeren uitsteekt. De buitenste bloemdekblaadjes zijn eivormig; de binnenste hartvormig met een diepe bocht, aan de buitenzijde met een halve maanvormig [N 92 (1982)]
III-4-3
|