30561 |
speciebord |
spijsbred:
špīs˱bręt (Q202p Eys)
|
Rechthoekig plankje met aan de onderzijde een handvat, van waaraf men de specie tegen de muur strijkt of in de voegen drukt. Zie ook afb. 87. De 'sperwer' bestaat uit een houten draagvlak dat is gemonteerd op een houten steel die naar onderen toe breder uitloopt en zo is uitgehold dat men hem op een knie kan zetten. Het draagvlak is bestemd voor de specie waarmee het plafond werd bepleisterd. De 'sperwer' werd in Q 121 ook 'pleisterstoel' genoemd (Lochtman, pag. 22). [N 30, 10; N 30, 9; monogr.]
II-9
|
20770 |
speculaas |
speculaas:
sjpeekuulaas (Q202p Eys)
|
speculaas [N 29 (1967)]
III-2-3
|
21888 |
speculeren |
speculeren:
spikkeleere (Q202p Eys),
špe.kəl‧ēərə (Q202p Eys)
|
kopen, verkopen of wachten met kopen of verkopen in de verwachting winst te maken door stijging of daling van prijzen [lippen, speculeren] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17782 |
speeksel |
spij:
spuj (Q202p Eys),
špø͂ͅ.i̯ (Q202p Eys)
|
Speeksel: het mondvocht, afscheiding van bepaalde klieren in de mond (smurrie, tuf, spuw, speek, jodevet, speeksel). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
17694 |
speeksel uitspuwen |
spijen:
sjpŭje (Q202p Eys)
|
spuwen [SGV (1914)]
III-1-1
|
22384 |
speelkaart |
kaart:
kāt (Q202p Eys),
speelkaart:
spielkaat (Q202p Eys)
|
Elk van de kaarten van het kaartspel, speelkaart [flep, flik]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21480 |
speelplaats |
speelplaats:
spielplaats (Q202p Eys),
speelplein:
(m.).
špi.əlplēͅ.i̯ (Q202p Eys)
|
de plaats voor of bij de school waar de leerlingen voor of na de schooltijd en tijdens de pauzes verblijven [cour, speelplaats] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19339 |
speels |
speels:
spiels (Q202p Eys),
spelen-kalf:
o.
špi.ələ kōͅ.f (Q202p Eys),
spelen-kind:
o.
špi.ələ ke.ŋk (Q202p Eys)
|
geneigd tot spelen, tot rondspringen [dartel, speels, ondeugend] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20287 |
speen |
lol:
(v.). cf. VD s.v. "loel"(gew.) ouwe loel, ouwe sufferd, oude zeur; cf. Eng. s.v. "lullaby"(in slaap zingen; slaapliedje)
l‧ul (Q202p Eys),
lots:
loetsch (Q202p Eys),
(v.).
lu.tš (Q202p Eys)
|
speen; een gummidop op een zuigfles [speen, fiep, frutter, tutter, toetje, fiepke, frut, stiekse] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
34114 |
speen van de koe |
deem:
dēǝm (Q202p Eys),
dɛi̯m (Q202p Eys)
|
[N C, 12; JG 1a, 1b; A 30, 6a; L 8, 24b; L 14, 27b; L 49, 6a; monogr.]
I-11
|