22327 |
spelletje |
potje:
pøͅtjə (Q202p Eys, ...
Q202p Eys),
spelletje:
sjpɛlkə (Q202p Eys),
spelke (Q202p Eys)
|
Het spelen van een spel door twee of meer personen [partijtje, potje, spelletje]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20165 |
spenen |
afzetten:
afzette (Q202p Eys),
‧āf˃zeͅ.tə (Q202p Eys),
de fles niet meer krijgen:
də fleͅ.š ne.t m‧i krī.gə (Q202p Eys),
spenen:
spienen (Q202p Eys)
|
Hoe heet verder: het apart zetten, spenen van de jongen? [N 93 (1983)] || spenen; een kind van de speen of de borst afwennen [spenen, spanen] [N 86 (1981)]
III-2-2, III-3-2
|
17719 |
sperma |
koude boeren:
kouw boere (Q202p Eys),
zaad:
zoͅam (Q202p Eys)
|
Sperma: het mannelijk zaad (foeter, natuur, sperma). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
33513 |
sperziebonen |
boterboontjes:
botterbuuntjes (Q202p Eys),
prinsessen:
pre.nsɛ.s v. (Q202p Eys)
|
De gewone boon met gezwollen zaden, prinsesseboon,sperzieboon, (slaboon, kereboon, herenboon, boterboon, prinses, suikerboon). [N 82 (1981)]
I-7
|
20535 |
spetteren |
snirken:
snirke (Q202p Eys),
spetteren:
spettere (Q202p Eys),
spritsen:
špri.tsə (Q202p Eys)
|
sudderen; Hoe noemt U: Knetteren van de boter in de pan bij verhitting (snerken, sudderen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
30443 |
spie van het anker |
spie/spij:
špi (Q202p Eys)
|
De spie waarmee schieter en sleutel met elkaar verankerd kunnen worden. Zie ook afb. 72. [N 31, 38c; monogr.]
II-9
|
19804 |
spiegel |
spiegel:
sjpegel (Q202p Eys)
|
spiegel [SGV (1914)]
III-2-1
|
21430 |
spieken |
spiekbriefje:
sjpiekbrīēfkə (Q202p Eys)
|
spieken; Hoe noemt u bij een proefwerk stiekum gebruik maken van een boek of een papiertje/ [DC 48 (1973)]
III-3-1
|
22401 |
spiertje trekken |
zwegelen:
swaegele (Q202p Eys),
zjweͅagələ (Q202p Eys)
|
Loten met gras of lucifers (bijv. wie de langste trekt) [spiertje trekken, getuigen, tuigen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
29816 |
spiesteen, boogsteen |
kaminsteen:
kamī̄nštē (Q202p Eys)
|
Metselsteen met naar één kant aflopende dikte. Zie ook afb. 27. [N 32, 24a; monogr.]
II-8
|