24764 |
struikhei |
bezemhei:
bessemhei (Q202p Eys)
|
Struikhei (calluna vulgaris). Een 20 tot 100 cm laag heestertje; de bladeren zijn smal en ongesteeld, ze bevinden zich in 4 rijen en zijn niet afvallend; de bloemen bevinden zich in rijke trossen en zijn naar één kant gericht, meestal rozerood of paars va [N 92 (1982)]
III-4-3
|
21729 |
struikrover |
bandiet:
(m.).
bandi.t (Q202p Eys),
struikrover:
struukrover (Q202p Eys)
|
een rover die zich in en achter struiken verbergt om vandaaruit de voorbijgangers te overvallen [binder, baanstroper, struikrover] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18072 |
struma |
krop:
kroͅ.p (Q202p Eys),
struma:
struma (Q202p Eys),
Nieuwer.
štruma (Q202p Eys)
|
Struma: gezwel aan de hals, als gevolg van vergroting van de schildklier (krop, struma, kropziekte). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
30557 |
stucadoor |
pleisterman:
pliǝstǝrmān (Q202p Eys)
|
Arbeider die bepleisteringen op muren en plafonds aanbrengt. De woordtypen 'stucpaffer' en 'pleisterbuil' werden in Q 121 gebruikt voor de stucadoor die de eerste pleisterlaag met grote kracht tegen de muur smeet. Op deze wijze werd de hechting van het materiaal aan de muur bevorderd. [N 30, 3c; monogr.; div.]
II-9
|
25138 |
stuifsneeuw |
stubsneeuw:
stubsneeuw
stop snee (Q202p Eys)
|
verschillende soorten sneeuw [spuwsneeuw, watersneeuw] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24932 |
stuifzand |
stub:
stup (Q202p Eys),
stuifzand:
stuifzank (Q202p Eys),
stuufzand (Q202p Eys)
|
stuifzand, zeer fijn zand dat gemakkelijk stuift [vliegzand, stobber] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
22362 |
stuiken |
huiven bruien:
hy(3)̄və bryiə (Q202p Eys),
in een kuiltje stuiken:
huuve sjtoekke in ee kulke (Q202p Eys),
stuiten:
stuite (Q202p Eys)
|
Knikkers in een kuiltje gooien [stoeken, stuiten]. [N 88 (1982)] || stuiken [knikkers ~ in een kuiltje] [SGV (1914)]
III-3-2
|
18061 |
stuipen |
stuipen:
də šty(3)̄.pə hā.n (Q202p Eys),
stuupe (Q202p Eys),
šty(3)̄.pə (Q202p Eys)
|
stuipen: De stuipen hebben: een aanval van stuipen hebben (spinneweven, spinnevoeten, stuiptrekken, in de gaven liggen). [N 84 (1981)] || stuipen: Plotselinge spiersamentrekkingen, vaak samen met bewustloosheid; stuipen (stuipen, gaven, convulsies). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25375 |
stuiptrekken |
nog trekken van de nerven:
(men zegt) dø nɛrvǝ trɛkǝ nox (Q202p Eys)
|
Als de slachter het dier geschoten en gestoken heeft, blijft het nog enige tijd spartelen ten gevolge van het onwillekeurig samentrekken der spieren. [N 28, 16; monogr.]
II-1
|
25198 |
stuiven van droog zand of stof |
stubben:
sjtŭbbe (Q202p Eys)
|
stuiven [SGV (1914)]
III-4-4
|