30566 |
blusser |
kalksteentje:
kalǝkštentjǝ (Q202p Eys)
|
Klein, ongeblust kalksteentje in pleisterwerk. De aanwezigheid van ongebluste deeltjes in pleisterwerk dient zoveel mogelijk worden vermeden, aangezien deze langzaam uitblussen, zich uitzetten en de pleisterspecie vervolgens van de muur afdrukken. Het barsten van een ongeblust kalkdeeltje werd in L 265 'spotten' ('spø̜tjǝ') genoemd. [N 32, 37c; monogr.]
II-9
|
17881 |
bluts |
bluts:
bluts (Q202p Eys),
blø.tš (Q202p Eys)
|
Deuk: een buiging in een effen opppervlak door een stoot veroorzaakt (buts, bluts, bult, duts, deuk). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17882 |
blutsen |
blutsen:
blutsche (Q202p Eys),
Bijv. appels.
blø.tšə (Q202p Eys),
een bluts houwen:
eͅŋ blø.tš hoͅuə (Q202p Eys)
|
Blutsen: een buil slaan, een deuk slaan (blutsen, knutsen, butsen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33507 |
blutsen, van een appel |
bluts:
blutsch (Q202p Eys),
kwetsen:
kweͅ.tšə (Q202p Eys)
|
Een appel of peer oppervlakkig beschadigen zoda er een zachte plek ontstaat (blutsen, kneuzen, keuzen). [N 82 (1981)]
I-7
|
24999 |
bobbel, kleine verhevenheid |
bobbel:
m.
b‧ubəl (Q202p Eys),
knobbel:
knoebbel (Q202p Eys),
m.
kn‧ubəl (Q202p Eys),
knode:
m.
kn‧oͅa (Q202p Eys)
|
een kleine, ronde, meestal holle verhevenheid op een oppervlak [bobbel, brobbel, knobbel, hulte] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18143 |
bochel |
pokkel:
pøkel (Q202p Eys, ...
Q202p Eys)
|
bochel [SGV (1914)] || bult [SGV (1914)]
III-1-2
|
21864 |
bod |
bod:
bod (Q202p Eys),
o.
boͅ.t (Q202p Eys)
|
de geboden som op een veiling [bod, gebod, roep] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21300 |
boek |
boek:
book (Q202p Eys)
|
boek [SGV (1914)]
III-3-1
|
22391 |
boek kaarten |
spel:
speal (Q202p Eys)
|
Alle kaarten bij elkaar die één speler in de hand heeft [boek]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
24569 |
boeket |
struik bloemen:
stroech blomme (Q202p Eys),
wis:
wø.š m. (Q202p Eys)
|
Een aantal bijeengebonden of —gevoegde bloemen (tuit, tuiltje, boeket, ruiker, bloemetje). [N 82 (1981)]
III-4-3
|