22743 |
trekharmonica |
monica:
moneka (Q202p Eys)
|
harmonica [SGV (1914)]
III-3-2
|
30062 |
trekhei |
driepoot met katrol:
dripuǝt met katrǫl (Q202p Eys)
|
Toestel om met behulp van handkracht palen in de grond te slaan. Het bestaat uit een uit drie poten samengestelde standaard waarin een katrolschijf is gemonteerd. Over de schijf loopt een dik touw waar aan één uiteinde het heiblok aan is bevestigd. Aan het andere uiteinde van het touw zijn een aantal dunnere touwen vastgemaakt waar de arbeiders aan trekken. Het heiblok is vervaardigd uit een langwerpig stuk hard hout of metaal met vierkante doorsnede. Er bestaan ook vergelijkbare werktuigen die met behulp van een stoommachine, een electromotor of een verbrandingsmotor worden aangedreven. De heireep van het heiblok wordt daarbij opgewonden op de trommel van een liertoestel. Zie ook afb. 27. [N 31, 5c; monogr.]
II-9
|
17898 |
trekken |
rijten:
rī.tə (Q202p Eys),
trekken:
trekke (Q202p Eys),
treͅ.kə (Q202p Eys),
trikke (Q202p Eys)
|
trekken [SGV (1914)] || Trekken: een kracht op iets uitoefenen om het te doen bewegen in de richting naar zich toe (trekken, tij(g)en). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18822 |
treuren |
leed haan:
lē.t hā.n (Q202p Eys),
treuren:
troere (Q202p Eys)
|
verdrietig zijn [pratten, kwelen, wringen, treuren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19362 |
treuzelaar |
erwtenteller:
eatseteller (Q202p Eys),
klommelaar:
m.
klu.məl‧eͅər (Q202p Eys),
slof:
m.
šloͅ.f (Q202p Eys),
trage, een -:
m.
tr‧oͅagə (Q202p Eys),
treuzelaar:
treuzelaer (Q202p Eys)
|
iemand die langzaam werkt, niet vooruit kan met zijn werk [treuzel, treuzelkous, treuzelaar] [N 85 (1981)] || iemand die zeer langzaam is in zijn verrichtingen [erwtenteller] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18934 |
treuzelen |
klommelen:
kloemele (Q202p Eys),
klu.mələ (Q202p Eys)
|
met zijn handelingen niet opschieten [nerelen, toetelen, kloetelen, knutselen, sukkelen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21956 |
trichomonose |
het geel:
(o.).
g‧eͅal (Q202p Eys),
het geels:
geals (Q202p Eys, ...
Q202p Eys),
(o.).
g‧ɛals (Q202p Eys),
trichomonage:
(v.).
trixo.mo.n‧ēͅs (Q202p Eys)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: Trichomonose: ziekte veroorzaakt door een parasitaire bacterie, die vooral huist in bek, keel en krop. Bij de besmette jongen zijn diarree met zure afgang de eerste verschijnselen. Er ontstaan gele ettergezwe [N 93 (1983)] || Kent U hiervoor een oudere volkse benaming? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
23672 |
triduüm |
tridum (<lat.):
triduum (Q202p Eys)
|
Een driedaagse godsvruchtoefening, triduüm . [N 96B (1989)]
III-3-3
|
25051 |
troebel, vuil (water) |
gemoerd:
gemuurd (Q202p Eys),
gəmu.ərt (Q202p Eys),
gəmy.ərt (Q202p Eys),
smerig:
smierig (Q202p Eys),
vuil:
voel (Q202p Eys)
|
onzuiver, drabbig van vloeistoffen gezegd [vuil, troebel, smerig, gemuurd, murig] [N 91 (1982)] || troebel [SGV (1914)]
III-4-4
|
22393 |
troef |
troef:
troef (Q202p Eys, ...
Q202p Eys),
truf (Q202p Eys)
|
Kaart(en) van een bepaalde soort of kleur waarmee andere kaarten in het spel geslagen kunnen worden [troef, turf, lint, beffer, drijver, ant]. [N 88 (1982)] || troef [SGV (1914)]
III-3-2
|