18805 |
uitdenken |
prakkiseren:
prakkezeere (Q202p Eys),
uitdokteren:
ū.t˃doͅ.ktərə (Q202p Eys)
|
door nadenken ontwerpen; verzinnen [uitfineren, figeleren, uitprakkezeren, bedenken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19035 |
uitdossen |
zich de goede kleren aandoen:
ze.x˃ də g‧oͅu̯ kleͅ.i̯ər ā.du.ə (Q202p Eys),
zich de zondagse kleren aandoen:
(= zondagse kleren).
ze.x˃ də so.ndəsə kleͅ.i̯ər ā.du.ə (Q202p Eys)
|
fraaie of feestelijke kleding aandoen [pronken, uitdossen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21827 |
uiten |
uiten:
uiten (Q202p Eys),
uitkallen:
ze.x ˂ū.tk‧alə (Q202p Eys),
uitspreken:
ze.x ˂ū.tšpreͅ.akə (Q202p Eys)
|
uitspreken; te kennen geven [uiten, uiteren, lossen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
34189 |
uiterontsteking, mastitis |
udderontsteking:
ødǝrōntštē̜keŋ (Q202p Eys)
|
Door het feit dat de natte spenen (melk) een geschikte voedingsbodem vormen voor bacteriën en door de plaats van de uier (mest en vuil) is de kans op infectie groot. Streptococcen zijn de belangrijkste ziekteverwekkers. Bij een acute ontsteking is de uier gezwollen, pijnlijk en rood. De melk is meestal waterachtig en bevat vlokjes. Bij slepende gevallen vertoont de uier plaatstelijk knobbels en verhardingen. De melk ziet er meestal normaal uit (Berns, blz. 118). Zie ook wbd I.3, blz. 461. [N 52, 5a; A 48A, 10a; monogr.]
I-11
|
21443 |
uitgaan |
boemelen:
boemmele (Q202p Eys),
uitgaan:
ū.t˃goͅ.a (Q202p Eys)
|
uitgaan, cafés bezoeken, aan de zwier gaan [lelijkeren, op de scheut gaan] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
25568 |
uitgedroogd |
verdroogd:
vǝrdrȳǝxt (Q202p Eys)
|
Gezegd van slecht deeg. [N 29, 29c]
II-1
|
24996 |
uitgieten |
uitschudden:
oetschudde (Q202p Eys),
ū.tš‧øͅdə (Q202p Eys)
|
een vloeistof al gietende doen vloeien uit een kan, fles etc. [storten, plassen, klassen, schenken, uitgieten] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21386 |
uithoren |
uithoren:
oethuure (Q202p Eys),
uitvissen:
ōētvisje (Q202p Eys),
uitvragen:
ū.t˃vr‧oͅagə (Q202p Eys)
|
door vragen van iemand proberen te weten te komen wat hij voelt, uithoren [horken, funteren, tintelen, uithoren, uithorken] [N 87 (1981)] || uitvorschen [SGV (1914)]
III-3-1
|
21953 |
uitkomen van de eieren |
hikken:
he.kə, də ‧ɛi̯ər zø.nt˃ gəhe.kt (Q202p Eys),
uitkomen:
oetkoome (Q202p Eys)
|
Hoe heet verder: uitkomen van de eieren? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21391 |
uitleggen |
bedistelen:
bedistele (Q202p Eys),
uiteenleggen:
ū.t˂ē.l‧ɛqə (Q202p Eys),
uitleggen:
uitlekke (Q202p Eys),
ū.tl‧ɛqə (Q202p Eys),
verduitsen:
vərdy.tšə (Q202p Eys)
|
duidelijk maken, uitleggen [uitduiden, uitbeduiden] [N 85 (1981)] || het verklaren, uitleggen [uitleg, bedied, bedietsel] [N 85 (1981)]
III-3-1
|