21452 |
uitnodigen |
uitnodigen:
oetnuudigen (Q202p Eys),
ū.tn‧yədegə (Q202p Eys)
|
iemand verzoeken bij iemand op bezoek te komen, een feest bij te wonen etc. [verzoeken, noden, bidden, uitnoden, kwelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
34187 |
uitpersen van de baarmoeder, prolapsus uteri |
de draag laten zien:
dǝ drax lǭtǝ ziǝ (Q202p Eys),
de draag uitduwen:
dǝ drax ūtdyi̯ǝ (Q202p Eys)
|
Het uitzakken van de baarmoeder veroorzaakt door de naweeën of door het gewicht van de vruchtvliezen. In tegenstelling tot een prolapsus vaginae doet zich de prolapsus uteri altijd voor na een baring. [N 52, 4; A 48A, 8; N 3A, 97; N 52, 30a; monogr.]
I-11
|
21445 |
uitschelden |
schelden:
ps. niet omgespeld.
själle (Q202p Eys),
uitschelden:
ū.tšēͅ.lə (Q202p Eys),
uitschobben:
oetschoebe (Q202p Eys)
|
iemand smadelijke, honende woorden naar het hoofd werpen [uitkeken, uitjouwen, uitjuiwen, bellen, uitklappen, uitgodverren,uitschelden, uitsliepen [N 85 (1981)] || schelden [SGV (1914)]
III-3-1
|
18108 |
uitslag onder de neus |
de neus is aan het zweren:
də nās es a.n ət šweͅ.arə (Q202p Eys),
de tul is aan het zweren:
də tyl es a.n ət šweͅ.arə (Q202p Eys),
krappen:
krabben (Q202p Eys),
krenten:
krinte (Q202p Eys),
zwerenneus:
šweͅ.arə nās (Q202p Eys)
|
Uitslag, zweren onder de neus (futsel, logistgast). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
22343 |
uitsliepen |
uitkitsen:
ūtkitsə (Q202p Eys)
|
Iemand bespotten door met de ene wijsvinger langs de andere te strijken en daarbij te roepen [sliep uit, sliep uit]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21787 |
uitsluitsel |
beslissen (ww.):
beslisse (Q202p Eys)
|
een beslissend antwoord, een antwoord dat alles uitlegt [uitsluitsel, uitbedul] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
23660 |
uitstalling van het allerheiligste |
uitstelling allerheiligste:
oesstelling allerhilligste (Q202p Eys)
|
Uitstalling, uitstelling van het Allerheiligste [oessjtellóng van t allerhillieg-ste?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23424 |
uitstallingstroon |
consoletje (<fr.):
consooltje (Q202p Eys)
|
De troon, de ruimte of plek boven het tabernakel waar het Allerheiligste wordt uitgesteld. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
18925 |
uitstellen |
uitstellen:
oetstelle (Q202p Eys),
ū.tšt‧ɛlə (Q202p Eys),
verschuiven:
vərš‧y(3)̄və (Q202p Eys)
|
iets niet op het daarop vastgestelde tijdstip verrichten maar het naar een later tijdstip verschuiven [uitstellen, trekken, vertrekken, verstrekken, nazien] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
28174 |
uittrekkende schacht, uitstromingsschacht |
uittrekkende schacht:
u.ttrę.kǝndǝ [schacht] (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Maurits])
|
De schacht waarlangs de verbruikte lucht het ondergronds gedeelte van de mijn verlaat. Zie ook de semantische toelichting bij de lemmata Intrekkende Schacht en Luchtstroom. De fonetische documentatie van het woord (schacht) vindt men in het lemma Schacht. [N 95, 206; monogr.]
II-5
|