21433 |
verbeuzelen |
vermuilen:
dər ti.t˃ vərm‧ulə (Q202p Eys)
|
zijn tijd met praten verbeuzelen [lameren] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
18159 |
verbinden van een wonde |
verbinden:
vərbe.ŋə (Q202p Eys)
|
verbinden: Een wond verbinden (banden, verbinden, zwachtelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
30236 |
verblinding |
streklaag:
štręklǭx (Q202p Eys)
|
De gemetselde laag stenen waarmee de latei aan het oog wordt onttrokken. Zie voor de woordtypen 'streklaag', 'strek', 'rollaag', 'rol' en 'koplaag' ook de toelichting bij de lemmata 'Strekkenlaag', 'Staande rollaag', 'Liggende rollaag' en 'Koppenlaag'. [N 32, 15d]
II-9
|
25618 |
verbranden |
verbranden:
vǝrbrɛnǝ (Q202p Eys)
|
Bij een te hoge oventemperatuur zal de korst, speciaal de bovenkorst, verkolen. [N 29, 66a; monogr.]
II-1
|
18940 |
verbruien |
begaden:
begaaie (Q202p Eys),
niet lukken:
ne.t˃ lø.kə (Q202p Eys),
niet vaardig worden:
ne.t˃ v‧ɛadex weͅ.adə (Q202p Eys),
verbruien:
verbruje (Q202p Eys),
verhoddelen:
vərh‧oͅdələ (Q202p Eys),
verknoeien:
verknoets (Q202p Eys),
versakkeren:
vərtsa.kərə (Q202p Eys),
(slecht).
geͅ.t˃ vərtsa.kərə (Q202p Eys),
verschandeleren:
vərša.ŋəl‧ēərə (Q202p Eys),
zich begaden:
ze.x me.t˃ geͅ.t ˂bəg‧āiə (Q202p Eys)
|
door onoordeelkundige handeling of aanpak bederven [verpeuteren, verbruien, verknoeien] [N 85 (1981)] || er niet in slagen iets tot een goed einde te brengen, geen succes hebben [slip slaan] [N 85 (1981)] || verbruien [SGV (1914)] || zwaar in de fout gaan bij een handeling door hem niet of slecht uit te voeren [begaaien] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21388 |
verdacht |
verdacht:
ps. omgespeld volgens Frings.
verdach (Q202p Eys)
|
verdacht [SGV (1914)]
III-3-1
|
21798 |
verdachte zaak |
koedel?:
koedel (Q202p Eys),
zijn richtigheid niet houden:
zi.ŋ re.xte.xhē.t ne.t hā.n (Q202p Eys)
|
een verdachte zaak, een zaak waarvan vermoed wordt dat die niet helemaal pluis is [koetel] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
30472 |
verdekken |
pannen leggen:
panǝ lɛqǝ (Q202p Eys)
|
De pannen definitief leggen. Zwiers II merkt op pag. 512 over het 'verdekken' op: ø̄Het goed en gelijk leggen der dakpannen op een beschoten dak, hetgeen pas geschiedt, nadat eerst het geheele dak ten ruwste gedekt is, ten einde het gebouw zoo vlug mogelijk waterdicht te maken. Bij het verdekken moet elke pan door klinken goed worden nagezien, of ze zonder bersten is en, waar noodig, iets afgehakt worden, wat bij Hollandsche pannen bijna altijd het geval is, ten einde ze goed sluitend te kunnen leggen.ø̄ [N 32, 47b]
II-9
|
21796 |
verdenken / verdenking? |
verdenken:
verdinke (Q202p Eys),
vərde.ŋkə (Q202p Eys)
|
het vermoeden dat iemand iets verkeerds gedaan heeft [verdenking, persons, perzonsie] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21889 |
verdienen |
verdienen:
geͅ.lt˃ vərd‧ēnə (Q202p Eys),
verdeene (Q202p Eys)
|
geld verdienen [bladen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|