24386 |
vin |
vin:
vin (Q202p Eys),
vinne (Q202p Eys, ...
Q202p Eys),
WLD
v‧en (v.) (Q202p Eys)
|
Hoe noemt u het min of meer waaiervormige voortbewegingsorgaan van een vis, op de rug, borst en buik en aan de staart (vin, vlim) [N 83 (1981)] || vin [SGV (1914)] || vinnen [SGV (1914)]
III-4-2
|
17825 |
vinden |
vinden:
vīnge (Q202p Eys)
|
vinden [SGV (1914)]
III-1-2
|
17768 |
vinger |
vinger:
vingere (Q202p Eys),
viŋər (Q202p Eys)
|
vinger [DC 01 (1931)] || vingers [SGV (1914)]
III-1-1
|
25308 |
vinger, maat kleiner dan een duim |
vinger:
vinger (Q202p Eys)
|
de maat die een lengte aangeeft, kleiner dan een duim (2 1/2 cm) [vinger] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25277 |
vingerhoed, maat van 1 centiliter |
vingerhoed:
vingerhod (Q202p Eys),
m.; (voor vloeistoffen).
v‧eͅŋərho.t (Q202p Eys)
|
een maat die een inhoud aangeeft van 0,01 liter [vingerhoed] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24748 |
vingerhoedskruid |
vingerhoedskruid:
vingerhoedskroed (Q202p Eys)
|
Vingerhoedskruid (digitalis purpurea 30 tot 150 cm groot. De stengels en bloemstelen zijn viltig behaard, de bladeren zijn ei- tot lancetvormig, de bladrand is gekarteld. De bladeren zijn aan de onderkant grijsharig. De bloemen staan in eindstandige tro [N 92 (1982)]
III-4-3
|
24265 |
vink |
botvink:
bofink (Q202p Eys)
|
Hoe heet de vink? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
22671 |
viool |
viool:
fijuəl (Q202p Eys),
vioel (Q202p Eys)
|
Het muziekinstrument dat bestaat uit een houten kast met klankgaten en een hals waarop 4 snaren zijn gespannen en dat bespeeld wordt met behulp van een strijkstok [viool, fiool, tremp]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
24387 |
vis, algemeen |
vis:
visj (Q202p Eys),
visje (Q202p Eys)
|
visch [SGV (1914)] || visschen (mv.) [SGV (1914)]
III-4-2
|
22413 |
vishengel |
garde:
geͅat (Q202p Eys),
hengel:
hengel (Q202p Eys),
visgarde:
visjgêjet (Q202p Eys),
vøsjgeͅat (Q202p Eys),
vislijn:
vislieng (Q202p Eys)
|
hengel [SGV (1914)] || Het vistuig bestaande uit een lange houten of rieten stok; aan het uiteinde is een snoer bevestigd waaraan een verschuifbare dobber zit en aan het einde een haakje [hengelgarde, topgaarde, geert, garde, lijn, roede, visgeert, vislijn, visroede]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|