24956 |
voorde, doorwaadbare plaats |
doorsteek:
durchsteak (Q202p Eys),
voorde:
voerd (Q202p Eys)
|
de plaats waar een weg door een beek of een riviertje gaat, de plaats waar die beek doorwaadbaar is (voorde, voord) [N 90 (1982)] || doorwaadbare plaats in een water [waaistap, gewad, doorsteek] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
23905 |
voorgeborchte |
voorgeborchte:
vörgebörchte (Q202p Eys)
|
Het voorgeborchte van de hel [vörgebörchte]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23384 |
voorgeborchte van de biechtstoel |
biechthokje:
bìchthukske (Q202p Eys)
|
Dat gedeelte van de biechtstoel, waar de biechteling neerknielt [voorgeborchte?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
27933 |
voorgespannen kap |
voorgespannen kap:
vy.ǝrgǝšp˙anǝ ka.p (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Maurits])
|
Kap die bij voorgedreven betimmering wordt gebruikt en die gedragen wordt door de aan de reeds bestaande ondersteuning bevestigde voorspanbalken. [N 95, 363; monogr.]
II-5
|
30092 |
voorgevel |
buitenmuur:
būǝtǝ[muur] (Q202p Eys),
gevel:
giǝvǝl (Q202p Eys)
|
De muur die de voorzijde van het bouwwerk vormt. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(muur)' het lemma 'Muur'. [N 31, 33a; monogr.]
II-9
|
29951 |
voorhamer |
voorhamer:
vȳǝrhāmǝr (Q202p Eys),
zware hamer:
šwǭrǝ hāmǝr (Q202p Eys)
|
Zware ijzeren hamer met een lange steel die wordt gebruikt om breuksteen stuk te slaan. Zie ook afb. 13. [N 30, 18c]
II-9
|
17747 |
voorhoofd |
ster:
štèər (Q202p Eys)
|
voorhoofd [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
20065 |
voorjaarszonnebloem |
zonnebloem:
zonneblomme (Q202p Eys)
|
Voorjaarszonnebloem (dronicum oriëntale). De stengel is soms wel 1 m hoog. De bladeren zijn toegespitst eivormig, de stengel omvattend; de korfjes 37 tot 50 mm, geel gekleurd (sluiterke, kleine zonnebloem, reebokkruid, gemzewortel).(Doronicum oriëntale Ho [N 92 (1982)]
III-2-1
|
28009 |
voorman, ploegbaas |
posthouwer:
pǫ.sh ̇ø̜jǝr (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Laura, Julia])
|
Ploegbaas of voorman op een werkpunt. Zie ook het lemma Schudgootbaas. [N 95, 163; monogr.; Vwo 23; Vwo 234]
II-5
|
18889 |
voornemen |
plan:
plaan (Q202p Eys),
m.
pl‧ān (Q202p Eys),
voornemen:
veurneume (Q202p Eys)
|
van plan zijn, het voornemen hebben [getijd zijn/hebben, betijd hebben, vörgers zijn] [N 85 (1981)] || wat men zich voorgenomen heeft, een plan [opzet, voornemen, plan] [N 85 (1981)]
III-1-4
|