27970 |
zijdelingse druk |
drok op de stoot:
dru.k˱ o.p˱ dǝr št˙uǝs (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
stootdrok:
št˙uǝs˱dru.k (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Maurits])
|
Zijdelingse druk op de wanden van een mijngang. [N 95, 386; N 95, 387; N 95, 845; monogr.]
II-5
|
23359 |
zijkapel |
zijkapel:
ziekapel (Q202p Eys)
|
Elk van beide zijkapellen van een kruiskerk. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
34580 |
zijladder |
ledders:
lɛdǝrǝ (Q202p Eys)
|
Ladderachtige zijkant van de hooikar. De zijladder bestaat uit een aantal sporten, die twee ladderbomen verbinden. Een gedeelte van dit materiaal werd al behandeld in wld I.3, maar wordt hier volledigheidshalve herhaald en aangevuld. [N 17, 12a + 30b + 40 + 46b + add; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; A 26, 2a; Lu 4, 2a; monogr.]
I-13
|
32947 |
zijladders van de oude kar |
ledders:
lɛdǝrǝ (Q202p Eys)
|
De open ladderachtige constructies aan de zijkanten van de oude hooikar. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 16, de foto''s a en b. Het lemma bevat alleen meervouden. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel øhooiŋ zie het lemma ''hooi''.' [N 17, 12a en 30b; A 26, 2a; Lu 4, 2a]
I-3
|
23804 |
zijn pasen doen |
ostern (du.) houden:
de oeester hauwe (Q202p Eys)
|
De Paascommunie doen [de oeëster hauwe]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23805 |
zijn pasen houden |
pasen houden:
paesse haette (Q202p Eys)
|
Zijn Paasplicht vervullen, zijn Pasen houden, d.w.z. in de Paastijd, rond Pasen te biecht en te Communie gaan [ziene paose ha.lde, zien Paoskemunie doon]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19348 |
zijn tevredenheid betuigen |
freude (du.) hebben:
vr‧øͅi̯t hā.n (Q202p Eys),
stuiten:
stuute (Q202p Eys),
zich freuen (du.):
fruie (Q202p Eys),
ze.x˃ vr‧øͅi̯ə (Q202p Eys)
|
genoegen hebben om het geluk van iemand anders [ergens in gruien, grunselen] [N 85 (1981)] || zijn tevredenheid betuigen, zijn tevredenheid kenbaar maken [stuiten] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19221 |
zijn woede luchten |
een de dat zagen:
(= iemand de waarheid zeggen).
‧eͅŋə dər da.t˃ zā.gə (Q202p Eys),
schobben:
schoebe (Q202p Eys)
|
zijn woede proberen kwijt te raken door iets te doen of te zeggen [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23360 |
zijpad |
zijgang:
ziegank (Q202p Eys)
|
Elk van beide zijgangen [zijpad?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24725 |
zijtak |
zijtak:
z‧ii̯ta.k (Q202p Eys)
|
Een zijtak (uittak, bezijden tak. [N 82 (1981)]
III-4-3
|