27661 |
bovengronds |
bovenop:
bǫ.avǝno.p (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Eisden])
|
Boven de grond, aan het aardoppervlak. [N 95, 114; monogr.; Vwo 185]
II-5
|
28269 |
bovenkabel |
zeel:
zē.l (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
De kabel waaraan de beide liftkooien zijn opgehangen. De opgave "ronde kabel" uit Q 12 voor de mijnen in Eisden en Zwartberg duidt erop dat men daar, evenals in de meeste mijnen, voor de bovenkabel een ronde kabel gebruikt. [N 95, 79; monogr.]
II-5
|
25491 |
bovenkant van het brood |
korst:
kuǝš (Q202p Eys)
|
[N 29, 54a; monogr.]
II-1
|
28262 |
bovenkomen, naar boven gaan |
naar boven gaan:
n˙ǫ bǫ.avǝ gǫ.a (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Maurits])
|
De ondergrondse werken verlaten, naar boven gaan. Het woordtype "uitvaren" werd volgens de invuller uit Q 121 op de Domaniale mijn ook gebruikt wanneer men tijdens de dienst naar boven ging, bijvoorbeeld door ziekte of ongeval. Men moest daarvoor een bon hebben, die door de opzichter werd uitgereikt. Zie ook het lemma Iemand Naar Boven Brengen. [N 95, 83; monogr.]
II-5
|
30325 |
bovenlicht |
overlicht:
øvǝrlet (Q202p Eys)
|
Zie kaart. Met de term 'bovenlicht' kan zowel een vast raam boven een (voor)deur als het al dan niet naar binnen openklappend bovenste deel van een raam worden bedoeld. De woordtypen 'waaier', 'waai', 'spinnekop', 'deurlicht' en 'deurvenster' duiden specifiek een vast raam boven een deur aan. [S 4; L 1 a-m; L 22, 10; L B1, 170; N 55, 54a; A 46, 10a, add.; A 46, 10c; A 49, 10; monogr.]
II-9
|
17618 |
bovenlip |
overste lip:
øəvəštəlip (Q202p Eys)
|
bovenlip [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
21147 |
bovenstuk van een rijtuig |
imperiaal (<fr.):
Van Dale: imperiaal (<Fr.), II. zn., 1. zitgelegenheid boven op een auto- of omnibus, diligence enz.; - bak met lage rand, of een nekele rand of rekwerk op de kap van rijtuigen en motorvoertuigen, om daar koffers enz. te kunnen bergen.
imperiaal (Q202p Eys),
kap:
(v.).
ka.p (Q202p Eys)
|
het bovenstuk van een rijtuig [imperiaal] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
20140 |
box |
box:
nellie loept al in de box
boks (Q202p Eys),
looprek:
looprek (Q202p Eys),
(o.).
lō.preͅ.k (Q202p Eys)
|
box: Nellie loopt al in de box (maar midden in de kamer durft ze nog niet). [DC 39 (1965)] || toestel waarin men kinderen leert lopen [lei, stuik, looprek, loopwagen, loopkorf, loopmand] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
18953 |
braaf |
braaf:
braaf (Q202p Eys, ...
Q202p Eys),
broaf (Q202p Eys),
br‧āf (Q202p Eys),
goed:
go.t‧ (Q202p Eys)
|
braaf [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] || met een goed karakter, alles doend zoals het hoort [braaf, gief] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33653 |
braakland |
braak:
brǭk (Q202p Eys)
|
Stuk land of akker dat men één of meer jaren onbewerkt laat liggen alvorens het opnieuw te beploegen. [N 11, 6; N 27, 4b; N 27, 31; N 11A, 135; A 10, 4; A 33, 12; A 33, 14a; JG 1a, 1b, 2a, 2b, 2c; L 22, 13; L 1a-m; L 1u, 22; L 19b, 1a; S 4; Ale 253; monogr.]
I-8
|