24879 |
madeliefje |
madeliefje:
maddəleefkə (L371a Geistingen),
madǝlēfkǝ (L371a Geistingen)
|
Bellis perennis L. Een zeer algemeen voorkomend plantje met losse witte bloempjes, die aan de uiteinden paarsrood kunnen aanlopen, met een geel hartje. Het komt voor in weilanden, op gazons en in bermen en bloeit bijna het hele jaar door, vooral van april tot september. Het varieert in hoogte van 5 tot 15 cm en wordt ook vaak meizoentje genoemd. Door de onzekere etymologie van het woord meizoentje, waarin mei- oorspronkelijk vermoedelijk eerder "weide" dan "mei(maand)" betekent, met zijn vele (volksetymologische) vervormingen, is de onderverdeling van de verschillende typen zeer globaal gehouden. Invoeging van -l- (en -r-) komt voor onder meibloempje en meizoetje; de betrokken varianten staan telkens achteraan in de behandeling van de woordtypen; molenzoetje is echter apart gehouden. [A 17, 1a; A 49B, 1a; L 40, 81; monogr.] || madeliefje [DC 49a (1974)]
I-5, III-4-3
|
17554 |
mager |
schraal:
schroal (L371a Geistingen)
|
Mager (schrepel, schraal). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
17555 |
mager worden |
afvallen:
aafvallen (L371a Geistingen),
krimpen:
krûmpen (L371a Geistingen),
vermageren:
vermageren (L371a Geistingen)
|
Mager worden: in omvang en gewicht afnemen (afslekkeren, afslanken, krimpen, slinken, vermageren). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
34127 |
magere koe |
schrale koe:
sxrǭl kǫu̯ (L371a Geistingen)
|
[N 3A, 147a]
I-11
|
33914 |
manenschurft |
fistel:
festǝl (L371a Geistingen)
|
Steeds terugkerende verzwering of verettering, in de maanstapel en in de oren, te wijten aan een te warme, bedompte stal en onvoldoende huidverzorging. Door schuren en wrijven onststaan kale of bloedige verdikkingen waarop korsten komen. [N 8, 90t]
I-9
|
18148 |
manken |
manken:
manken (L371a Geistingen)
|
Gebrekkig lopen door bijv. ongelijke lengte van de benen (hompe(le)n, manken, lammen, mank lopen). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
34051 |
mannelijk kalf |
stierkalf:
stīr[kalf] (L371a Geistingen)
|
[N 3A, 15; N C, 7a; JG 1a, 1b; A 9, 17a; Gwn V, 5a; monogr.]
I-11
|
34052 |
mannelijk kalf dat van tanden begint te wisselen |
stier:
stīr (L371a Geistingen)
|
Algemeen kan men zeggen dat het hier gaat om een kalf van ongeveer één jaar oud. [N 3A, 16; add. uit N 3A, 15]
I-11
|
34393 |
mannelijk schaap |
schaapsbok:
šǭpsbou̯k (L371a Geistingen)
|
Het mannelijk schaap in het algemeen. Varianten van het woordtype hamel die voor "mannelijk schaap" zijn opgegeven, zijn naar het lemma ''gesneden mannelijk schaap'' (2.2.5) overgeheveld. [L 5, 30b; L 20, 22a; L 39, 44; L 6, 25; L B2, 319; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 2, 46; A 4, 22a; Wi 12; AGV, m 3; R 3, 34; VLD; S, Q 105 add.; monogr.]
I-12
|
21918 |
mannelijke duif |
hoorn:
horen (L371a Geistingen),
Waarschijnlijk uit hoor = heer.
hore (L371a Geistingen),
mannetje:
menke (L371a Geistingen)
|
Een doffer (mannelijke duif). [ZND 01u (1924)] || Mannetjesduif.
III-3-2
|