17833 |
moe |
moeg:
meug (L371a Geistingen)
|
Wij zijn moe en we hebben dorst. [ZND 04 (1924)]
III-1-2
|
23928 |
moeder gods |
moeder gods:
moder gods (L371a Geistingen)
|
De Moeder Gods, Moeder Godes [de Modder-Joaëdes]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23397 |
moeder van smarten |
mater dolorosa:
mater dolorosa (L371a Geistingen)
|
Een beeld van Maria die het dode lichaam van Jezus op de schoot draagt, piëta [moeder van smarten?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24091 |
moeder-overste |
moeder-overste:
moder euverste (L371a Geistingen)
|
De moeder(overste) in een vrouwenklooster [mameer, moederover-ste, opperste, maer]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
17567 |
moedervlek |
moedervlek:
modervlek (L371a Geistingen)
|
Moedervlek: een aangeboren bruine vlek op de huid (moedervlek, moederplek, peperkoor, pepervlek). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
17944 |
moeilijk vooruitkomen |
taffelen:
Zie nr. 076 (doen oude en zieke mensen).
taffelen (L371a Geistingen)
|
Moeilijk vooruit komen (schravelen, taffelen, stachelen, strompelen). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
33700 |
moeras |
broek:
brōk (L371a Geistingen),
kuil:
kūl (L371a Geistingen)
|
Waterachtig, laaggelegen, drassig land, broekland, gebied zonder behoorlijke afwatering. [N 27, 20; N 14, 53; N 6, 33b; R 3, 9; A 2, 57; RND 20; Wi 17; Wi 54; L 19B, 2aI; Vld.; monogr.]
I-8
|
28495 |
moerecht |
moerecht:
mōręxt (L371a Geistingen)
|
Gezegd van korf of kast die een bevruchte moer heeft na eerst moerloos te zijn geweest. [N 63, 60b; Ge 37, 47]
II-6
|
28626 |
moerkooitje |
moerkooitje:
mōrkētjǝ (L371a Geistingen)
|
Het huisje waarin de imker jonge, onbevruchte koninginnen in voorraad heeft. Het model varieert. De informant van L 246 zegt dat het vroeger van vlierenhout werd gemaakt. [N 63, 100a; Ge 37, 164; monogr.]
II-6
|
28627 |
moerkorf |
moerbewaarder:
mōrbǝwārdǝr (L371a Geistingen)
|
Lege korf met een paar stukjes raat, waarin behalve de pijpjes met reservekoninginnen ook een nazwermpje gestoten wordt. De bijen die geen moer hebben, verzorgen de koninginnen in hun huisjes. [N 63, 100b; monogr.]
II-6
|