22314 |
schaats |
schaats:
schaats (L371a Geistingen)
|
een schaats [schaverdijn, schofferdijn, schrikschoen] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
22866 |
schaatsijzer |
schaatsijzer:
schaatsiezer (L371a Geistingen)
|
stalen onderdeel van een schaats [ijzer, mes, snee] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
25043 |
schaduw, lommer |
scheem:
də sjeem (L371a Geistingen),
sjeem (L371a Geistingen)
|
(in) de schaduw (zitten) [DC 49 (1974)] || schaduw (donkere vlek achter een persoon) [DC 49 (1974)]
III-4-4
|
19129 |
schande |
schande:
sjanj (L371a Geistingen)
|
Schande [scha.nd]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
17729 |
scheel zien |
scheel kijken:
schèel kieken (L371a Geistingen)
|
Scheel zien: gebrek van de ogen waarbij de oogassen niet op een zelfde punt gericht kunnen worden (scheel zien, scheel kijken, loensen) [N 108 (2001)]
III-1-1
|
23557 |
scheepje voor de wierook |
scheepje:
sjeepke (L371a Geistingen)
|
Het scheepje waarin de wierookkorrels worden bewaard [scheepke, schipke, schuitje, sjuutje?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18727 |
scheerapparaat |
scheermachine:
schèèrmechien (L371a Geistingen)
|
Een electrisch scheerapparaat [scheermachine, scheerder] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18402 |
scheermes |
scheermesje:
schèèrmetske (L371a Geistingen)
|
Een scheermesje. Een mes waarmee men de baardharen afscheert [scheermes, schars, schors] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
17728 |
schemeren van de ogen |
schemeren:
chemeren (L371a Geistingen)
|
Schemeren voor de ogen, sterretjes zien (het schemert mij/ voor mijn ogen, ik zie sterren, flimmeren, flikkeren). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
28607 |
schepkorf |
schepkorf:
šø̜pkø̜rf (L371a Geistingen)
|
Klein, breed korfje zonder vlieggat waarmee men de zwerm vangt. In de kop is meestal een stalen ring of een touwtje bevestigd waar de duim door gestoken kan worden en waarmee het korfje eventueel aan een tak gehangen kan worden. [N 63, 84b; N 63, 3g; N 63, 2b; monogr.]
II-6
|