e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L371a plaats=Geistingen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slip slip: slup (Geistingen) Afhangend einde van een kledingstuk [slip, klamp] [N 114 (2002)] III-1-3
sloffen schroevelen: schroevelen (Geistingen) Zodanig lopen dat de zool over de grond schuift (sloffen, klossen, sjroevelen, sjroeffelen) [N 108 (2001)] III-1-2
slokdarm slokdarm: slukderm (Geistingen) Slokdarm (slikdarm, krop, gorgel). [N 109 (2001)] III-1-1
sluipen sluipen: slupen (Geistingen) Sluipen: zich in alle stilte voortbewegen, zodat niemand het merkt (sluipen, kruipen, gluipen) [N 108 (2001)] III-1-2
sluitspeld toespang: toespang (Geistingen) sluitspeld; speld waarvan de punt wordt vastgezet in een dopje of haakje zodat men zich daaraan niet kan bezeren, voor de luier [toespeld, knipspeld, bakelspeld] [N 115 (2003)] III-2-2
smalle buikriem buikketting: būkkęteŋ (Geistingen), buikriem: būkrēm (Geistingen  [(leer)]  ) Riem of ketting die onder de buik van het paard doorloopt en beide strengen verbindt. Vergelijk ook lemma Brede Buikriem. [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 61] I-10
smeerwortel smeerwortel: Gezeefd uit vraag naar heemst.  smeerwortel (Geistingen) smeerwortel [DC 52 (1977)] III-4-3
smidsgereedschap getuig: gǝtȳx (Geistingen) De algemene benaming voor al het gereedschap van de smid. [L 19A, 13; monogr.] II-11
sneeuwbes witte bolletjesstruik: -  witte-bölkes-stroêk (Geistingen) sneeuwbes (Symphoricarpus racemosus) [DC 56 (1981)] III-4-3
sneeuwklokje sneeuwklokje: -  snieklökskə (Geistingen), sniêklökskə (Geistingen) sneeuwklokje [DC 56 (1981)], [DC 60a (1985)] III-4-3