17612 |
wipneus |
wipneus:
wipnaas (L371a Geistingen)
|
Wipneus (stoepneus, topneus). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
34143 |
wisselen van tanden |
breken:
brīǝkǝ (L371a Geistingen)
|
[N 3A, 108b; N 3A, 16; N 3A, 22]
I-11
|
23669 |
witte donderdag |
witte donderdag:
witten dónderdig (L371a Geistingen)
|
De donderdag in de week vóór Pasen, Witte Donderdag [jreune dónnesjtiech]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
33258 |
witte klaver, steenklaver |
steenklee:
stęn[klee] (L371a Geistingen),
witte klee:
wetǝ [klee] (L371a Geistingen)
|
Trifolium repens L. Een 5 tot 25 cm lange plant met kruipende stengels emn witte, later bruine, bloemhoofdjes, die van mei tot de herfst bloeien. Ook witte klaver wordt vooral als veevoeder en als dekvrucht geteeld, is eerder geschikt voor weiden dan voor maaien, maar stelt lagere eisen aan de grond. Zie ook de toelichting bij het lemma Klaver, Algemeen. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [N 14, 83; monogr.]
I-5
|
24884 |
witte waterkers |
sterrekruid:
sterǝkrūt (L371a Geistingen),
sterrenkruid:
stirrəəkroed (L371a Geistingen)
|
Rorippa nasturtium-aquaticum (L.) Hayek Niet meer zo algemeen voorkomende plant van 10 tot 90 cm hoog met een slappe holle, kantige stengel, die aan de voet vaak kruipend is en daar wortelt. De plant groeit aan sloten en beken en heeft bovenaan de stengels groene vruchtjes in de vorm van 2 cm grote boontjes. De kleine witte bloempjes aan de top van de stengel bloeien van mei tot september. Ook in cultuur als groente. De oude botanische naam ervan is Nasturtium officinale R.Br. [A 51, 39; monogr.] || witte waterkers [DC 51 (1976)]
I-5, III-4-3
|
24574 |
witte waterlelie |
waterlelie:
-
waatərleelie (L371a Geistingen)
|
witte waterlelie [DC 49a (1974)]
III-4-3
|
17890 |
woelen |
schurgen:
sjörgen (L371a Geistingen)
|
Woelen: onrustig heen en weer bewegen (woelen, sjravelen, sjörge) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
24697 |
wollegras |
wollegras:
-
wollegraas (L371a Geistingen)
|
wollegras [DC 60a (1985)]
III-4-3
|
18132 |
wonde |
wonde:
die woenj zel zwèren (L371a Geistingen),
dij wôêunj geit nèttərə (L371a Geistingen),
wond (L371a Geistingen)
|
Die wonde zal etteren [ZND 23 (1937)] || wonde [ZND 45 (1946)]
III-1-2
|
23919 |
wonderdoener |
wonderdoener:
wónjerdeuner (L371a Geistingen)
|
Een wonderdoener. [N 96D (1989)]
III-3-3
|