e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L371a plaats=Geistingen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wipneus wipneus: wipnaas (Geistingen) Wipneus (stoepneus, topneus). [N 109 (2001)] III-1-1
wisselen van tanden breken: brīǝkǝ (Geistingen) [N 3A, 108b; N 3A, 16; N 3A, 22] I-11
witte donderdag witte donderdag: witten dónderdig (Geistingen) De donderdag in de week vóór Pasen, Witte Donderdag [jreune dónnesjtiech]. [N 96C (1989)] III-3-3
witte klaver, steenklaver steenklee: stęn[klee] (Geistingen), witte klee: wetǝ [klee] (Geistingen) Trifolium repens L. Een 5 tot 25 cm lange plant met kruipende stengels emn witte, later bruine, bloemhoofdjes, die van mei tot de herfst bloeien. Ook witte klaver wordt vooral als veevoeder en als dekvrucht geteeld, is eerder geschikt voor weiden dan voor maaien, maar stelt lagere eisen aan de grond. Zie ook de toelichting bij het lemma Klaver, Algemeen. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [N 14, 83; monogr.] I-5
witte waterkers sterrekruid: sterǝkrūt (Geistingen), sterrenkruid: stirrəəkroed (Geistingen) Rorippa nasturtium-aquaticum (L.) Hayek Niet meer zo algemeen voorkomende plant van 10 tot 90 cm hoog met een slappe holle, kantige stengel, die aan de voet vaak kruipend is en daar wortelt. De plant groeit aan sloten en beken en heeft bovenaan de stengels groene vruchtjes in de vorm van 2 cm grote boontjes. De kleine witte bloempjes aan de top van de stengel bloeien van mei tot september. Ook in cultuur als groente. De oude botanische naam ervan is Nasturtium officinale R.Br. [A 51, 39; monogr.] || witte waterkers [DC 51 (1976)] I-5, III-4-3
witte waterlelie waterlelie: -  waatərleelie (Geistingen) witte waterlelie [DC 49a (1974)] III-4-3
woelen schurgen: sjörgen (Geistingen) Woelen: onrustig heen en weer bewegen (woelen, sjravelen, sjörge) [N 108 (2001)] III-1-2
wollegras wollegras: -  wollegraas (Geistingen) wollegras [DC 60a (1985)] III-4-3
wonde wonde: die woenj zel zwèren (Geistingen), dij wôêunj geit nèttərə (Geistingen), wond (Geistingen) Die wonde zal etteren [ZND 23 (1937)] || wonde [ZND 45 (1946)] III-1-2
wonderdoener wonderdoener: wónjerdeuner (Geistingen) Een wonderdoener. [N 96D (1989)] III-3-3