17618 |
bovenlip |
bovenste lip:
beuveste lup (L371a Geistingen)
|
Bovenlip (bovenlip, bovenste lip) [N 106 (2001)]
III-1-1
|
33942 |
bovenstangen |
stangen:
(enk)
staŋ (L371a Geistingen)
|
De beide naar boven stekende ijzeren delen van het onder lemma Onderstangen genoemde bit. [N 13, 49]
I-10
|
20140 |
box |
looprek:
loöprek (L371a Geistingen)
|
toestel waarin men kinderen leert lopen [lei, stuik, looprek, loopwagen, loopkorf, loopmand] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
33653 |
braakland |
braak:
brǭk (L371a Geistingen),
braakland:
broklant (L371a Geistingen),
vuilding:
vūldęŋk (L371a Geistingen)
|
Stuk land of akker dat men één of meer jaren onbewerkt laat liggen alvorens het opnieuw te beploegen. [N 11, 6; N 27, 4b; N 27, 31; N 11A, 135; A 10, 4; A 33, 12; A 33, 14a; JG 1a, 1b, 2a, 2b, 2c; L 22, 13; L 1a-m; L 1u, 22; L 19b, 1a; S 4; Ale 253; monogr.]
I-8
|
20788 |
braden |
braden:
vleis braoje (L371a Geistingen),
vleis broajə (L371a Geistingen),
vleisch broaje (L371a Geistingen)
|
vlees braden en vlees bakken [ZND 22 (1936)]
III-2-3
|
18034 |
braken |
gobbelen:
[schertsend]
gibbelə (L371a Geistingen),
kotsen:
[plat]
kôêutsə (L371a Geistingen),
overgeven:
[gewoon]
euvərgèvə (L371a Geistingen),
strenen:
[schertsend]
streenə (L371a Geistingen)
|
geef de gemeenzame woorden en uitdrukkingen voor overgeven, braken; geef aan tussen twee haakjes of ze gewoon , plat, schertsend, enz. gebruikt worden. [ZND 28 (1938)]
III-1-2
|
18114 |
brandblaar |
brandblaar:
brandblaar (L371a Geistingen)
|
een brandblaar [ZND 45 (1946)]
III-1-2
|
19635 |
brandhout |
brandhout:
brāntout (L371a Geistingen),
dunhout:
dun hout (L371a Geistingen),
kort hout:
kort hout (L371a Geistingen),
stoofhout:
stoofhout (L371a Geistingen)
|
[ZND 01 (1922)] [ZND 22 (1936)] [ZND 48 (1954)]
I-7
|
23442 |
brandkast in de sacristie |
brandkast:
brandkast (L371a Geistingen)
|
De brandkast, kluis of safe, waarin de heilige vaten bewaard worden. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
33346 |
brandmuur tussen woonhuis en stal |
brandmuur:
brantmōr (L371a Geistingen)
|
De scheidingsmuur tussen het woongedeelte en de stallen van de boerderij. Doorgaans is dit de muur waartegen, aan de woonhuiskant, ook de schouw is aangebracht en die tot in de nok is opgetrokken. [N 5A, 22g en 32a; N 31, 41d; A 49, 6b]
I-6
|