32962 |
achtergebleven hooi harken |
scharren:
šarǝ (L371a Geistingen)
|
Wanneer het hooi is binnengehaald werd soms nog eens het hooiland afgeharkt om het achtergebleven hooi te verzamelen. [N14, 122; A 34, 4 add.]
I-3
|
33984 |
achterhaam |
achterhaam:
axtǝrhām (L371a Geistingen)
|
Samenstel van riemen dat op het achterwerk van het paard wordt gelegd en dient om de kar achteruit te stoten. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 74; monogr.]
I-10
|
34100 |
achterklauw |
bijklauw:
bɛi̯klau̯w (L371a Geistingen)
|
Achterste deel van de hoef. [N 3A, 119c]
I-11
|
17951 |
achteruitgaan |
zich wijken:
zich wiekə (L371a Geistingen)
|
achteruitgaan, wijken, deinzen [ZND 33 (1940)]
III-1-2
|
17781 |
adem |
adem:
aom (L371a Geistingen),
Ich kos toch neet miëne-n-aom ophole (L371a Geistingen)
|
adem [ZND 01u (1924)] || Ik kon niet ademen [ZND 19 (1936)]
III-1-1
|
17685 |
ademen |
adem ophalen:
Ich kos toch neet miëne-n-aom ophole (L371a Geistingen),
ademen:
aomen (L371a Geistingen),
ich kos neet aomen (L371a Geistingen),
asemen:
ich kos neet oaseme (L371a Geistingen),
ich kos neet ôâsəmə (L371a Geistingen)
|
ademen [ZND 01u (1924)] || Ik kon niet ademen [ZND 19 (1936)]
III-1-1
|
17682 |
ader |
ader:
de aoren van z`ne kop (L371a Geistingen),
de oare van zine kop (L371a Geistingen),
də ôârə van h`t veurhŭit (L371a Geistingen),
ein oar opesnië (L371a Geistingen),
ein ôâr opesni+jə (L371a Geistingen),
n aor opensnieën (L371a Geistingen)
|
de aderen van zijn voorhoofd [ZND 19 (1936)] || een ader opensnijden [ZND 19 (1936)]
III-1-1
|
23767 |
advent |
advent (<lat.):
advent (L371a Geistingen)
|
De tijd van vier zondagen voor Kerstmis (Advent, kleine vasten). [N 96C (1989)]
III-3-3
|
28504 |
afbijten van koninginnecellen |
afbijten:
āfbītǝ (L371a Geistingen)
|
Het verwijderen van overtollige koninginnecellen door het bijenvolk of de koningin zelf. [N 63, 65]
II-6
|
28613 |
afgejaagd volk |
afnemer:
āfnømǝr (L371a Geistingen),
jager:
jāgǝr (L371a Geistingen)
|
Het door jagen verkregen volk bijen dat met de koningin in de jaagkorf is terechtgekomen. Zie ook het lemma Jagen. [N 63, 90; N 63, 88c; monogr.]
II-6
|