| 19329 |
eigenwijs |
eigenwijs:
eigewies (L371a Geistingen)
|
eigenwijs; .... jullie maar niet zo eigenwijs geweest! [DC 45 (1970)]
III-1-4
|
| 28471 |
eitjes |
eitjes:
ęjtjǝs (L371a Geistingen)
|
De eitjes die de koningin legt. Een ei is maximaal twee millimeter. Zowel de bevruchte als de onbevruchte eieren worden door één individu, de koningin of moer, gelegd. De koningin gaat van cel tot cel bij het leggen. Ze stelt een vluchtig onderzoek in met haar sprieten, kromt vervolgens het achterlijf en deponeert op de bodem van elke cel een eitje. [N 63, 21a]
II-6
|
| 18112 |
eksteroog |
egerstenoog:
ègerstəouch (L371a Geistingen),
egerstoog:
ègerstouch (L371a Geistingen),
ègerstoug (L371a Geistingen)
|
eksteroog (op de tenen, fr. cor) [ZND 19 (1936)]
III-1-2
|
| 24419 |
emelt, larve van de langpootmug |
emelt:
emel (L371a Geistingen),
weimade:
wēͅmāʔ (L371a Geistingen),
weiworm:
wēͅwoͅrəm (L371a Geistingen)
|
emelt, larve van de langpootmug, zeer schadelijk wormpje in graan- en grasland [N 26 (1964)]
III-4-2
|
| 23263 |
engel |
engel:
èngel (L371a Geistingen)
|
Een engel [ingel, èngel]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
| 23713 |
engel des heren |
angelus:
angelus (L371a Geistingen)
|
Het "Engel des Heren"of "Angelus", het gebed bij het Angelus-luiden. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
| 23898 |
engelbewaarder |
engelbewaarder:
èngelbewaarder (L371a Geistingen)
|
Een beschermengel, bewaarengel, engelbewaarder, schutsengel. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
| 24062 |
engelenmis |
engelenmis:
éngelemés (L371a Geistingen)
|
Een Engelenmis, een lijkdienst voor een kind dat jonger is dan zeven jaar en de eerste H. Communie nog niet heeft gedaan. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
| 24313 |
engerling, larve van de meikever |
engerling:
eͅŋərleŋ (L371a Geistingen),
pop:
pop (L371a Geistingen)
|
engerling, larve van de meikever die aan gras- en plantenwortels vreet [N 26 (1964)]
III-4-2
|
| 17985 |
epidemie |
besmettelijke ziekte:
besmettelikke zeëkde (L371a Geistingen),
ziekte die besmettelijk is:
die ziekte is besmettelijk (L371a Geistingen)
|
die ziekte is besmettelijk [ZND 32 (1939)] || Epidemie: een besmettelijke ziekte die zich zeer snel uitbreidt (epidemie, besmettelijke ziekte). [N 107 (2001)]
III-1-2
|