25109 |
koude noordenwind, bijs |
koude wind:
enne kauwe wintj (Q021p Geleen),
sneertje:
sjnirke (Q021p Geleen)
|
koude [een ~ wind] [SGV (1914)] || koude wind
III-4-4
|
18124 |
koudvuur |
koude koorts:
kauw koorts (Q021p Geleen),
koudvuur:
kaudvuur (Q021p Geleen),
kawtvuur (Q021p Geleen)
|
Koudvuur: versterf van weefsel of lichaamsdelen door afsluiting van de bloedtoevoer; gangreen (vuur). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18195 |
kous: algemeen |
hoos:
aos (Q021p Geleen),
Die haos is gans recht, dao zitte gein minderingen in (Q021p Geleen),
Het bein van die haos is te kort (Q021p Geleen),
ps. boven de a staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken, omgespeld is het inderdaad een a. [Informant geeft aan dat "oas"uitgesproken wordt als "lor"]
ŏas (Q021p Geleen)
|
Die kous is helemaal recht, er zitten geen minderingen in het been. [DC 14A (1946)] || Het been van die kous is te kort. [DC 14A (1946)] || Hoe noemt men de kous (de lange beenbedekking van den mensch)? [DC 09 (1940)] || kous [SGV (1914)]
III-1-3
|
18179 |
kousenband |
bindel:
binjel (Q021p Geleen),
hoosbindel:
haosbinjel (Q021p Geleen),
kousenbindel:
kousebingel (Q021p Geleen),
kousebinjel (Q021p Geleen)
|
kousenband [N 07 (1961)]
III-1-3
|
19621 |
kouter |
kouter:
kǫu̯tǝr (Q021p Geleen),
kouteren:
kǫu̯tǝrǝ (Q021p Geleen)
|
Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.]
I-1
|
19231 |
kouwe drukte |
aanstel:
aansjtĕl (Q021p Geleen),
bohei (rh.):
behäi (Q021p Geleen)
|
drukte voor niets, kouwe drukte [bezwaai, pehaai, poehaai, behaai] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18205 |
kraag |
kraag:
kraagje (Q021p Geleen)
|
Kraagje (verkleinwoord). [DC 58 (1983)]
III-1-3
|
18271 |
kraagmantel |
pelerine (<fr.):
pellerien (Q021p Geleen)
|
een ouderwetse kraagmantel (pellerine?) [N 59 (1973)]
III-1-3
|
29061 |
kraagpunt |
punt:
pønjtj (Q021p Geleen)
|
Het spits toelopende uiterste deel van de legger van de kraag aan de schouderzijden, haaks op de revers. [N 59, 122b]
II-7
|
34491 |
kraaien, gezegd van de haan |
kraaien:
krɛi̯ǝ (Q021p Geleen)
|
[N 19, 49; Vld.; monogr.]
I-12
|