23658 |
laatste evangelie |
t letste evangjillióm?].:
`t lètste evangeliej (Q021p Geleen)
|
Het laatste evangelie, het beginmstuk van het evangelie volgens Johannes, dat gelezen werd na de zegen [t lèste evangillie [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23506 |
laatste mis |
laatste mis:
lètstemès (Q021p Geleen)
|
De laatste, vaak korte mis op zondag, de laatste gelegenheid om de mis te horen [snapmèske, gawkletske?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23909 |
laatste oordeel |
laatste oordeel:
lètste oardeil (Q021p Geleen)
|
Het laatste oordeel. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
27902 |
labiel geplaatste ondersteuning |
slechte bouw:
šlęxtǝ bu (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Een labiel geplaatste ondersteuning, een ondersteuning die dreigt het te begeven. [N 95A, 10; monogr.]
II-5
|
28268 |
ladderafdeling |
ledders:
ø̜dǝrs (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Oranje-Nassau I])
|
Het gedeelte van de schacht waar men door middel van ladders de ondergrond kan bereiken. De ladderafdeling wordt uit veiligheidsoverwegingen aangelegd. Hij wordt gebruikt wanneer het kooivervoer uitvalt. Uit de opmerkingen van de invuller uit Q 15 blijkt dat dit niet vaak is voorgekomen; genoemde zegsman heeft het op de mijn Maurits alleen meegemaakt tijdens een bombardement in de Tweede Wereldoorlog. [N 95, 87; monogr.]
II-5
|
19668 |
lade |
tafellade:
tōͅfəllā (Q021p Geleen)
|
tafella [DC 53a (1978)]
III-2-1
|
28866 |
lade in de kleermakerstafel |
la:
lā (Q021p Geleen)
|
De lade in de kleermakerstafel, waarin men opbergt wat nog niet wordt behandeld. Volgens de informant van Q 198 was er geen lade in de tafel. [N 59, 1b]
II-7
|
28276 |
lader |
lader:
lājǝr (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina])
|
De persoon die op de laadpunten de kolen in de mijnwagens laadt door het openen en sluiten van de laadbak. Indien aanwezig, bedient hij ook de wagentrekker of de lier waarmee de wagens verplaatst kunnen worden. [N 95, 141; monogr.; Vwo 229; Vwo 236; Vwo 461; Vwo 465; Vwo 666]
II-5
|
18147 |
lam |
lam:
lamp (Q021p Geleen),
lammetje:
lɛmkǝ (Q021p Geleen),
lɛmpjǝ (Q021p Geleen),
schaapje:
šø̜̄pkǝ (Q021p Geleen)
|
Jong van het schaap in het algemeen. Zie afbeelding 5. [N 70, 3; R 3, 36; S 20; Wi 5; Wi 12; L 20, 22c; L 6, 25; L 1a-m; JG 1a, 1b; AGV, m 3; A 2, 45; A 2, 1; A 4, 22c; Vld.; monogr.]
I-12
|
34412 |
lammeren |
lammen:
lamǝ (Q021p Geleen)
|
Jongen ter wereld brengen, gezegd van het vrouwelijk schaap. [N 19, 67; JG 1a, 1b; L 29, 32; L 1a-m; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|