id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
23217 | luiden | luiden: loewe (Geleen), loeën (Geleen) | luiden [SGV (1914)] || Luiden [luuje, lujje, loewe?]. [N 96A (1989)] III-3-3 |
23252 | luiden voor de mis | luiden: t loed (Geleen) | De klok luiden vóór de aanvang van de doordeweekse mis(sen). [N 96A (1989)] III-3-3 |
23270 | luiden voor de mis add. | `s zondagsklok: s zondesklok (Geleen) | Het luiden van de klokken op zondag een half uur en/of een kwartier vóór de aanvang van de vroegmis, de hoogmis, het lof of de vespers. [N 96A (1989)] III-3-3 |
23467 | luiden voor de vroegmis | luiden voor de vroegmis: t loed veur de vreumès (Geleen) | Het luiden van de klokken op zondag een half uur en/of een kwartier vóór de aanvang van de vroegmis, de hoogmis, het lof of de vespers. [N 96A (1989)] III-3-3 |
18919 | luieren | faulenzen (du.): voelenze (Geleen), voellense (Geleen) | zijn tijd met nietsdoen doorbrengen en ook geen zin hebben om iets te doen [luieren, luibroeken, luierikken] [N 85 (1981)] III-1-4 |
22146 | luikjes of valdeurtjes in het binnendeksel van een duivenmand | inzetkoker: inzètkuiker (Geleen), luikjes: Opm. invuller twijfelt over dit antwoord (er staat een vraagteken ervoor!). luikske (Geleen) | Hoe heet verder in Uw dialect: luikjes en valdeurtjes in het binnendeksel? [N 93 (1983)] III-3-2 |
19029 | luilak | luierik: ps. invuller geeft geen antwoord op de zin. luierik (Geleen) | luilak [~, die je bent] [SGV (1914)] III-1-4 |
23452 | luiportaal | portaal (<oudfr.): pertaol (Geleen) | Het luiportaal, vertrek of ruimte onder de toren waar de klokketouwen hangen. [N 96A (1989)] III-3-3 |
17734 | luisteren | luisteren: good loestere (Geleen), løsteren (Geleen) | [N 84 (1981)]luisteren [SGV (1914)] III-1-1 |
22060 | luizen | luizen: luus (Geleen, ... ) | Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: luizen [N 93 (1983)] III-3-2 |