21273 |
meester |
meester:
meister (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen),
mɛistər (Q021p Geleen)
|
(school)meester [RND] || meester [SGV (1914)] || onderwijzer; Hoe werd voor de 2e Wereldoorlog een onderwijzer van de lagere school genoemd? [DC 48 (1973)]
III-3-1
|
28066 |
meester-opzichter |
meester:
mɛjstǝr (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Eisden]),
vaarstijger:
vārštīgǝr (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Emma])
|
Op elke verdieping is een chef-opzichter of meester-opzichter aangesteld. Hij voert het bevel over de opzichters. [N 95, 127; monogr.; N 95, add.; Vwo 235]
II-5
|
28006 |
meesterhouwer |
meesterhouwer:
męjstǝrhøjǝr (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Leider van een groepje arbeiders. Hij heeft veelal het toezicht over de nachtdienst. Volgens de informant van Q 15 kon de meesterhouwer toegevoegd worden aan een opzichter in de afdeling. Hij was dan meesterhouwer-hulpopzichter. Ook een vervoersregelaar-telefonist kon een meesterhouwer zijn. Zie ook het lemma Regelaar Vervoer. [N 95, 149a; monogr.; div.]
II-5
|
28868 |
meetlint |
meter:
mɛǝtǝr (Q021p Geleen)
|
Een oprolbaar ± 150 cm lang meetlint, vervaardigd van linnen en inwendig van koperdraad voorzien om het rekken of krimpen tegen te gaan (Gerritse, pag. 21). Zie afb. 2. [N 59, 2; N 62, 69]
II-7
|
21882 |
meevaller |
snap:
ene sjnàp (Q021p Geleen)
|
een voordeel dat bij toeval verkregen wordt [trek, roef, roefel, brentje, hasard, bijval] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
22458 |
mei |
mei:
mei (Q021p Geleen)
|
De tak, struik of vlag die geplaatst wordt op huizen in aanbouw. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22452 |
meiboom |
mei:
męj (Q021p Geleen),
meiboom:
maibaum (Q021p Geleen)
|
De omstreeks 1 mei op het dorpsplein opgerichte boom die, met linten en kransen versierd, het middelpunt van allerlei volksvermaken vormde [meiboom]. [N 88 (1982)] || Versierde tak, kleine boom of vlag die op de nok van een onderdak gebracht huis wordt geplaatst. [N 88, 183; monogr.]
II-9, III-3-2
|
33337 |
meid, dienstmeid |
dorpelmeidje:
dǫrpǝlmɛ̄tjǝ (Q021p Geleen),
maagd:
māt (Q021p Geleen)
|
Meid is een noordelijke vorm, een samentrekking uit maged, maagd. Kok en keukense slaan op de keukenmeid. Dienstbode is een expansie uit de (Noord-)Nederlandse standaardtaal. [L 1, a-m; L 1u, 156; L 38, 10; RND 118; R 12, 30; S 6 en 23; Wi 6; monogr.]
I-6
|
24582 |
meidoorn |
heggendoorn:
eggedoren (Q021p Geleen),
heggedoren (Q021p Geleen),
heggenstok:
-
heggestok (Q021p Geleen),
meidoorn:
-
meidoorn (Q021p Geleen)
|
haagdoorn [SGV (1914)] || meidoorn [DC 13 (1945)]
III-4-3
|
24331 |
meikever |
klever:
klèver (Q021p Geleen),
eigen spellingsysteem
klaever (Q021p Geleen),
meikever:
meikever (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen,
Q021p Geleen),
eigen spellingsysteem
meikever (Q021p Geleen),
WLD
meikever (Q021p Geleen)
|
Hoe noemt u de meikever: een soort kever, 24-30mm lang; met dekschild, de poten en sprieten zijn bruinrood, de kop en het borststuk zwart met op de onderzijde een dichte witte beharing; de buiksegmenten zijn zwart met aan elke zijde een opvallende, helwit [N 83 (1981)] || meikever, algemeen [DC 18 (1950)]
III-4-2
|