18548 |
omslag van de broek |
omslag:
òmsjlaag (Q021p Geleen)
|
de omslag van de broek [N 59 (1973)]
III-1-3
|
25013 |
omtrek, omvang |
contoeren:
contoere (Q021p Geleen),
omtrek:
ŏmtrĕk (Q021p Geleen)
|
de hoofdlijn die de grenzen van een figuur uitmaakt en er de vorm van bepaalt [omtrek, omkant] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25087 |
onbelangrijk |
min:
minne (Q021p Geleen),
weinig:
wiënig (Q021p Geleen),
wéénig (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen)
|
niet veel [luttel, min, schriel, weinig] [N 91 (1982)] || weinig [DC 39 (1965)]
III-4-4
|
21845 |
onbeleefd |
onbeschoft:
onbesjoft (Q021p Geleen),
ongesompeld:
vgl. Sittard Wb. (pag. 281): óngesómpelt, onbeschaafd of onbehouwen. Zie ook: ónbesómpeld.
ongesompeld (Q021p Geleen),
stom:
sjtŏm (Q021p Geleen)
|
niet wellevend, handelend in strijd met de beleefdheid [onbeleefd, bot] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21846 |
onbeschaafd |
boerachtig:
boeretig (Q021p Geleen),
onbeschoft:
onbesjoft (Q021p Geleen),
ŏnbesjŏf (Q021p Geleen),
ongesompeld:
vgl. Sittard Wb. (pag. 281): óngesómpelt, onbeschaafd of onbehouwen. Zie ook: ónbesómpeld.
ongesompeld (Q021p Geleen)
|
ruw, niet beschaafd [lomp, loer, boers, onbeschoft, nut] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21792 |
onbeschaamd |
onbeschaamd:
onbeschĕĕmp (Q021p Geleen),
ongesompeld:
vgl. Sittard Wb. (pag. 281): óngesómpelt, onbeschaafd of onbehouwen. Zie ook: ónbesómpeld.
ongesŏmpeld (Q021p Geleen),
ordinair (fr.):
ordinair (Q021p Geleen)
|
geen schaamtegevoel hebbend [ekstrant, onbeschaamd] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
25149 |
onbewolkt |
klaar:
klaor (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen,
Q021p Geleen),
leeg:
leeg (Q021p Geleen)
|
onverduisterd in licht, schijn of glans [helder, klaar, licht] [N 91 (1982)] || wolkenloos, zonder wolken, gezegd van de lucht [uitgekeerd, uitgeklaard, klaar] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25092 |
onbruikbaar maken, verbruien |
kapot maken:
kepot maake (Q021p Geleen),
verbruien:
verbruje (Q021p Geleen),
verzouwen:
versauè (Q021p Geleen)
|
onbruikbaar maken, zijn waarde doen verliezen [verworden, verdraaien, begaaien, verbruien, bederven, verpeuteren, nonen, verballemonden] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
27666 |
onder de douche staan |
pokkelen:
pǫkǝlǝ (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Gebruik was dat de mijnwerkers bij het douchen elkaar de rug wasten. Volgens een informant van Q 121 was dit gebruik op de Domaniale mijn na de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) door Duitse werknemers ingevoerd. De informant uit Q 12 zegt dat dit gebruik in België niet bestond. Dit laatste wordt echter tegengesproken door de opgaven van Q 3 voor de mijnen Winterslag en Waterschei en L 422 voor de mijn van Eisden! De informant uit L 417 vermeldt daarentegen dat de mijnen Zwartberg en Waterschei aparte douchecellen kenden en dat het gebruik van elkaar de rug wassen daar niet bestond. [N 95A, 4; N 95, 71; monogr.]
II-5
|
25496 |
onderbeschuit |
onderste:
øŋǝštǝ (Q021p Geleen)
|
Er was gevraagd naar de "onderkant van de beschuit". Het kan echter zijn dat een enkel woordtype duidt op "beschuit die van het onderste gedeelte van de beschuitbol wordt gebakken". [N 29, 65b]
II-1
|